Emanuele Conegliano / Lorenzo da Ponte
Wolfgang Amadeus Mozart (* 27. Jänner 1756 in Salzburg, Erzstift Salzburg; † 5. Dezember 1791 in Wien), der überwiegend mit Wolfgang Amadé Mozart unterschrieb, war ein Salzburger Musiker und Komponist der Wiener Klassik. Sein umfangreiches Werk genießt weltweite Popularität und gehört zum Bedeutendsten im Repertoire klassischer Musik.
Wunderkind (1756–1766)
Wolfgang Amadeus Mozart kam am 27. Jänner 1756 um acht Uhr abends in Salzburg in der Getreidegasse 9 in einer Dreizimmerwohnung eines Mehrfamilienhauses (Hagenauerhaus) auf die Welt und wurde am nächsten Vormittag um zehn Uhr im Salzburger Dom von Stadtkaplan Leopold Lamprecht auf die Namen Joannes Chrysostomus Wolfgangus Theophilus getauft und so im Taufbuch eingetragen (sein Vater Leopold Mozart verwendete die Namensform Joannes Chrisostomus Wolfgang Gottlieb). Er wurde Wolferl, Wolfgang oder auch Wolferl gerufen. Das Wolferl war das siebte Kind seiner Eltern, aber erst das zweite, das überlebte. Seine Geschwister hießen Johannes Leopold Joachim (* 1748, starb im sechsten Lebensmonat), Maria Anna Cordula (* 1749, wurde sechs Tage alt), Maria Anna Nepomucena Walburga (* 1750, starb im dritten Lebensmonat), Maria Anna Walburga Ignatia – das Nannerl (* 1751, wurde 78 Jahre alt), Johann Baptist Karl Amadeus (* 1752, wurde nicht ganz drei Monate alt) und Maria Crescentia Franziska de Paula (* 1754, starb im zweiten Lebensmonat). Sein Vater war der aus Augsburg zum Studium an der Benediktineruniversität (1622–1810) nach Salzburg gezogene, fürstbischöfliche Kammermusikus (ab 1757 Hofkomponist und ab 1763 Vizekapellmeister) Leopold Mozart, seine Mutter die in Sankt Gilgen aufgewachsene Anna Maria Pertl.
Bereits im Alter von vier Jahren erhielten er und seine fünf Jahre ältere Schwester Maria Anna Mozart, das Nannerl genannt, vom Vater den ersten Musik– und allgemeinbildenden Unterricht in Klavier, Violine (→ Mozarts Kindergeige) und Komposition. Schon 1761 zeichnete Vater Leopold ein Andante und ein Allegro als des „Wolfgangerl Compositiones“ auf, denen ein Allegro und ein Menuetto folgten, datiert auf den 11. bzw. 16. Dezember 1761. Das fälschlicherweise immer wieder als früheste Komposition genannte Menuett G-Dur mit einem Menuett C-Dur als Trio KV 1 entstand vermutlich erst 1764. Auch Mozarts Begabung im Klavier- und Violinspiel trat schnell hervor. 1762 folgten seine ersten Auftritte.
Erste Konzertreisen Wolfgangs und seiner Schwester Nannerl mit den Eltern wurden Anfang 1762 nach München und Herbst 1762 von Passau nach Wien arrangiert, um dem Adel die talentierten Kinder zu präsentieren. Nach dem Erfolg der Wunderkind-Geschwister in München und Wien startete die Familie am 9. Juni 1763 zu einer ausgedehnten Tournee durch die deutschen Lande und Westeuropa, die bis zur Rückkehr nach Salzburg am 29. November 1766 dreieinhalb Jahre dauerte. Wichtige Stationen waren München, Augsburg, Ludwigsburg, Schwetzingen, Heidelberg, Mainz, Frankfurt am Main, Koblenz, Köln, Aachen, Brüssel, Paris (Ankunft am 18. November 1763), Versailles, London (Ankunft am 23. April 1764), Dover, Belgien, Den Haag (September 1765), Amsterdam, Utrecht, Mechelen, erneut Paris (Ankunft 10. Mai 1766), Dijon, Lyon, Genf, Lausanne, Bern, Zürich, Donaueschingen, Ulm und München, wo die Kinder bei Hofe oder in öffentlichen Akademien musizierten. Während dieser Reisen entstanden die ersten Sonaten für Klavier und Violine sowie die erste Sinfonie Es-Dur (KV 16). Die vier Sonaten für Klavier und Violine KV 6 bis 9 sind 1764 die ersten gedruckten Kompositionen Mozarts.
Im Laufe dieser Reise wurde Mozart in London mit der italienischen Symphonie und Oper vertraut gemacht. Dort lernte er zudem Johann Christian Bach kennen, der sein erstes Vorbild wurde. 1778 schrieb Mozart aus Paris nach dem dortigen Wiedersehen nach Hause: „ich liebe ihn (wie sie wohl wissen) von ganzem herzen – und habe hochachtung vor ihm.“ https://de.wikipedia.org/wiki/Wolfgang_Amadeus_Mozart
Lorenzo da Ponte
Lorenzo da Ponte, né Emanuele Conegliano le à Ceneda (commune de Vittorio Veneto, république de Venise), mort le à New York (États-Unis), est un poète et librettiste vénitien. Il a eu une vie riche en péripéties. On lui doit les livrets des trois grands opéras de Mozart.
Lorenzo Da Ponte, bekeerlingsnaam van Emanuele Conegliano (Ceneda (nu Vittorio Veneto), 10 maart 1749 – New York, 17 augustus 1838) was een Italiaans schrijver en dichter. Hij schreef het libretto voor in totaal 28 opera’s van elf componisten, waaronder drie van de bekendste opera’s van Wolfgang Amadeus Mozart, die gezamenlijk bekendstaan als diens “Da Ponte-opera’s”: Le nozze di Figaro, Don Giovanni en Così fan tutte.
Biografie
Emanuele Conegliano werd in Ceneda bij Venetië geboren uit joodse ouders. In 1763 werd hij gedoopt in de katholieke kerk en nam hij de naam van de plaatselijke bisschop aan: Lorenzo Da Ponte. Hij werd in 1773 tot priester gewijd en het jaar daarop tot docent in literatuur en retorica. Hij werd in 1776 vanwege zijn radicale ideeën voor vijftien jaar verbannen uit de republiek Venetië op beschuldiging van liederlijk gedrag. Hoewel hij katholiek priester was, had hij een maîtresse en twee kinderen.
In 1781 werd hij op aanbeveling van Antonio Salieri in Wenen als schrijver van libretti benoemd. Zijn eerste grote succes was het aanpassen van een komedie van Pierre Beaumarchais tot het libretto van de opera Le nozze di Figaro van Mozart. Daarna volgden Don Giovanni, Così fan tutte, en libretti voor andere componisten, onder wie Salieri en Vicente Martín y Soler.
In 1788, toen hij als keizerlijk dichter verbonden was aan het Burgtheater in Wenen, onderdeel uitmakend van het Italiaanse muziekgezelschap, was Oostenrijk verwikkeld in een geldverslindende oorlog met de Turken. Om extra middelen vrij te maken was keizer Jozef II van plan het Burgtheater te sluiten en het Italiaanse gezelschap te ontslaan. Da Ponte wist de keizer over te halen daarvan terug te komen. Hij stelde voor om zelf te zorgen voor de financiering door het innen van abonnements- en entreegelden van de talloze muziekliefhebbers. Om zijn dankbaarheid aan de keizer te betuigen besloot hij het libretto te schrijven voor een opera op muziek van Salieri voor het komende carnaval, Il Pastor Fido, naar een pastoraal drama van Giovanni Battista Guarini. Omdat al gauw bleek dat dit werk niet de potentie had een succes te worden, schreef hij onmiddellijk een ander werk, de pasticcio L’Ape Musicale. Hij stelde die samen uit hoogtepunten van opera’s van Rossini, Mozart, Salieri, Cimarosa en Zingarelli, samengevat in een beproefd raamwerk dat zijn waarde al had bewezen. De première in 1789 bleek inderdaad zeer succesvol. L’Ape Musicale werd na Wenen opgevoerd in onder meer Triëst (1792) en New York (1825).
Na omzwervingen door Europa vestigde hij zich in 1791 in Londen. Daar werkte hij als leraar Italiaans, boekverkoper en librettist, totdat hij in 1804 failliet ging. In 1805 emigreerde hij met zijn geliefde Nancy Grahl – met wie hij vier kinderen kreeg – naar de Verenigde Staten, maar het lukte hem niet in New Jersey een winkel te beginnen. De rest van zijn leven besteedde hij aan het geven van lessen in de Italiaanse taal- en letterkunde en cultuur. Hij liet zich in 1828 naturaliseren tot Amerikaans staatsburger. In 1830 werd hij benoemd tot onbetaald hoogleraar in de Italiaanse taal en cultuur aan het Columbia College, de voorloper van de Columbia University. Da Ponte was een van de oprichters van het Italian Opera House in New York in 1833.
In zijn niet altijd geloofwaardige memoires (Memorie, 1823-1830) beschreef Da Ponte zijn veelbewogen leven en loopbaan.
Operalibretti (selectie)
De meeste van de 28 libretti die Da Ponte schreef zijn adaptaties van bestaande toneelstukken van bijvoorbeeld Voltaire, Pierre de Beaumarchais, Giovanni Battista Guarini, Luis Vélez de Guevara en Carlo Goldoni. Alleen van L’arbore di Diana en Così fan tutte, opera’s waarin de kuisheid respectievelijk de trouw wordt uitgedaagd, is de plot geheel zijn eigen werk.
- Opera’s van Antonio Salieri
- La Scuola de’ gelosi (1783)
- Il ricco d’un giorno (1784)
- Axur, re d’Ormus (1787/88)
- Il Talismano (1788)
- Il Pastor fido (1789)
- La cifra (1789)
- Opera’s van Wolfgang Amadeus Mozart
- Le nozze di Figaro (1786)
- Don Giovanni (1787)
- Così fan tutte (1789/90)
- Opera’s van Vicente Martín y Soler
- Il burbero di buon cuore (1786)
- L’arbore di Diana (1787)
- La Capricciosa corretta (1795)
- Opera’s van Francesco Bianchi
- Antigona (1796)
- Il consiglio imprudente (1796)
- Merope (1797)
- Cinna (1798)
- Armida (1802)
- Opera’s van Peter von Winter
- La grotta di Calipso (1803)
- Il trionfo dell’amor fraterno (1804)
- Il ratto di Proserpina (1804)
- Zaira (1805)
Andere componisten voor wie Da Ponte libretti schreef, waren Vincento Righini, Giuseppe Gazzaniga, Stephen Storace, Antonio Brunetti en Joseph Weigl.
De Bolognese componist Antonio Bagioli (1795-1871), die in 1834 in de VS trouwde met Da Pontes geadopteerde dochter Maria Cooke, schreef de muziek voor de Hymn to America van zijn schoonvader. https://nl.wikipedia.org/wiki/Lorenzo_Da_Ponte
Don Giovanni
Don Giovanni (KV 527), volledige titel Il dissoluto punito, ossia il Don Giovanni (De gestrafte losbol, genaamd Don Giovanni), is een opera van Wolfgang Amadeus Mozart in twee bedrijven op een libretto van Lorenzo da Ponte. De opera is op 14 oktober 1787 voor het eerst opgevoerd in Praag ter gelegenheid van het huwelijk van een nicht van keizer Jozef II, maar de officiële première was op 29 oktober in datzelfde jaar.
De opera werd na een jaar opgevoerd in Wenen op uitdrukkelijk verzoek van Jozef II, die de opera uiteindelijk nooit te zien kreeg. De opera sloeg niet aan bij het publiek in Wenen en werd maar een paar keer opgevoerd.
Don Giovanni wordt regelmatig opgevoerd in de grotere operahuizen. De opera behoort, samen met de beide andere Da Ponte-opera’s Così fan tutte en Le nozze di Figaro, tot de ‘grote Italiaanse drie’ van Mozart.
Weense en Praagse versie
De oorspronkelijk Praagse versie van de opera werd door Mozart en Da Ponte aangepast om hem meer te doen aanslaan bij het Weense publiek. Anders dan de Praagse oerversie was de Weense versie bedoeld voor een zuiver commerciële, dus risicodragende theaterproductie. Hij maakte hiervoor twee nieuwe aria’s met bijbehorend recitatief. Hij verving Don Ottavio’s coloratuuraria Il mio tesoro door de lyrische aria Dalla sua pace (KV 540a). Dat deed Mozart mede vanwege de capaciteiten van de uitvoerende zanger, de tenor Francesco Morella. Daarnaast voegde hij een nieuwe aria voor Elvira toe, Mi tradì (KV 540c), speciaal voor de sopraan Caterina Cavalieri. Daarnaast veranderde hij ook de finale, om hem korter en met name ook positiever te maken, door een stuk toe te voegen waarin de nog levende hoofdpersonen hun plannen voor de toekomst vertellen: Or che tutti, o mio tesoro. De Praagse versie eindigt met de dood van Don Giovanni, de Weense met deze nieuwe finale.
Sommige dirigenten kiezen voor een mengsel van deze twee versies.
Verfilmingen
Een opmerkelijke uitvoering van de opera is de verfilming ervan door Joseph Losey, die op diverse locaties in Venetië en Vicenza (waaronder het Teatro Olimpico van Andrea Palladio) is opgenomen. De villa La Rotonda (ook van de architect Palladio) speelt een prominente rol in deze sfeervolle verfilming.
Rolverdeling
- Don Giovanni, jonge edelman, vrouwenversierder – bariton
- Donna Anna, verloofde van Don Ottavio – sopraan
- Donna Elvira, verlaten door Don Giovanni – sopraan
- Leporello, knecht van Don Giovanni – bas
- Don Ottavio, verloofde van Donna Anna – tenor
- Zerlina, een boerenmeisje, bruid van Masetto – sopraan
- Masetto, een boerenjongen, de bruidegom van Zerlina – bas
- Il Commendatore, legercommandant en vader van Donna Anna – bas
Synopsis
Het verhaal is gebaseerd op de mythe van Don Juan, naar het oorspronkelijke toneelstuk van de Spaanse monnik Tirso de Molina.
Eerste bedrijf
Don Giovanni verleidt Donna Anna, maar neemt naar haar smaak te grote stappen en wordt het huis uitgejaagd waar hij stiekem binnengeslopen was. De vader van Anna, Il Commendatore, achtervolgt Giovanni en de twee raken in een zwaardgevecht verwikkeld. De oude commandant wordt gedood en Giovanni vlucht, samen met zijn knecht Leporello, die op wacht stond. Anna eist van haar verloofde Don Ottavio dat hij de dood van haar vader wreekt.
Giovanni heeft een oogje op alle vrouwen, dus ook op het boerenmeisje Zerlina, dat verloofd is met Masetto. Don Giovanni, die meer dan duizend vrouwen heeft versierd, vergeet nog weleens dat hij sommige dames al een keer verlaten heeft en dat dit niet op prijs gesteld wordt. Zo ontmoet hij Donna Elvira, met wie hij al een relatie gehad heeft, die uiteraard boos is op hem en Zerlina snel in bescherming neemt. Masetto, die inmiddels gehoord heeft van de verleidingspogingen van Giovanni van zijn verloofde, is woedend, maar wordt gekalmeerd door Zerlina en ziet af van verdere stappen.
Op een van de feestjes van Giovanni is het de taak van Leporello om Masetto af te leiden, zodat Giovanni nog een keer kan proberen Zerlina te verleiden. Elvira, Anna en Ottavio komen ook op het feest, gemaskerd, omdat zij Giovanni willen confronteren met zijn misdaad en zijn schandelijke manier van leven. Na een harde schreeuw van Zerlina die wordt aangerand, verklaart Giovanni aan de toegesnelde aanwezigen, waaronder de gemaskerde gasten, dat hij niets gedaan heeft, maar dat hij zijn knecht Leporello zal straffen voor zijn wandaden. Niemand gelooft hem natuurlijk en Elvira, Anna en Ottavio en nu ook Masetto beloven elkaar nu echt wraak te zullen nemen vanwege de dood van Il Commendatore en het slechte gedrag van Don Giovanni.
Tweede bedrijf
Leporello voelt zich eigenlijk niet meer veilig bij zijn meester en wil hem verlaten, maar Giovanni koopt hem snel weer om met een extra salaris. Omdat Giovanni denkt dat hij meer kans maakt bij de dienstmeid van Elvira als hij eruitziet als een knecht, wisselen Leporello en Giovanni van kleren. Giovanni ontmoet op straat Masetto met een groep gewapende dorpelingen die van plan zijn Giovanni te pakken. Ze herkennen hem niet en Giovanni, verkleed als Leporello, belooft hen te helpen om zijn ‘meester’ om het leven te brengen. Als de dorpelingen alle kanten op gestuurd zijn om te zoeken en Giovanni alleen is met Masetto geeft hij hem een harde klap, pakt zijn wapens af en vlucht. Daarna zingt hij voor het venster van de naamloze dienstmaagd de aria Deh, vieni alla finestra. Hij wordt daarbij begeleid door enkel een mandoline en violen die pizzicato spelen.
Leporello, verkleed als Giovanni, heeft intussen tot taak gekregen om Elvira af te leiden. Hij heeft die taak erg serieus genomen en Elvira is weer helemaal in de wolken door de liefdesuitingen van – zoals zij denkt – Don Giovanni. Als Leporello eindelijk kans ziet om weg te sluipen van Elvira, komen Anna, Ottavio en later Zerlina en Masetto eraan. Die denken allemaal dat hij Giovanni is, maar Leporello ziet nog net kans om zijn ware identiteit te onthullen en te ontkomen.
Giovanni en Leporello ontmoeten elkaar weer op een begraafplaats vlak bij het graf van Il Commendatore en Giovanni roept tegen zijn standbeeld op het graf dat het is uitgenodigd voor het eten. Het beeld accepteert de uitnodiging met een knik van het hoofd. Wanneer Giovanni het beeld nogmaals vraagt om te komen eten, klinkt de stem van Il Commendatore, die de uitnodiging aanvaardt.
Tijdens het avondeten van Giovanni, die bediend wordt door Leporello, stormt Elvira binnen en smeekt hem om zijn levenswijze aan te passen, maar hij weigert om zelfs maar te luisteren. Als ze weggaat, slaakt ze een harde schreeuw en Leporello gaat op onderzoek uit. Hij vindt het standbeeld van Il Commendatore bij de deur. Het beeld komt binnen en eist herhaaldelijk van Giovanni dat hij spijt betuigt en zijn leven betert en nodigt hem uit mee te gaan om nu eens bij hem te dineren (in het hiernamaals). Giovanni weigert keer op keer zijn leven te beteren, maar zegt toe te komen dineren. Het standbeeld verdwijnt en er verschijnen demonen, die Giovanni in het hellevuur gooien.
De Praagse versie eindigt met dit angstaanjagende moment.
In de Weense versie komen – als de rook is verdwenen – Anna, Elvira, Ottavio, Zerlina en Masetto samen met een aantal politieagenten binnen om Giovanni te arresteren. Leporello beschrijft wat er gebeurd is. Giovanni is gewroken voor zijn daden. Anna en Ottavio trouwen na een jaar, Elvira treedt in het klooster, Zerlina en Masetto gaan samen naar huis en Leporello gaat in de kroeg op zoek naar een betere meester. https://nl.wikipedia.org/wiki/Don_Giovanni
Joseph Walton Losey
Joseph Walton Losey (La Crosse, 14 januari 1909 – Londen, 22 juni 1984) was een Amerikaans filmregisseur.
Na zijn studie medicijnen en Engelse literatuur, ging Losey in Duitsland studeren. Daar leerde hij Bertolt Brecht kennen. Bij zijn terugkeer uit Europa werd hij toneelregisseur in New York.
Na de Tweede Wereldoorlog ging hij naar Hollywood om films te maken. Door zijn communistische sympathieën kwam hij terecht op de „zwarte lijst”. Hij voelde zich in 1952 genoodzaakt om naar Groot-Brittannië te verhuizen. In 1971 kreeg hij op het filmfestival van Cannes een Gouden Palm voor zijn film The Go-Between.
Filmografie
- 1948: The Boy with Green Hair
- 1950: The Lawless
- 1951: The Prowler
- 1951: M
- 1951: The Big Night
- 1952: Imbarco a mezzanotte
- 1954: The Sleeping Tiger
- 1956: The Intimate Stranger
- 1957: Time Without Pity
- 1958: The Gypsy and the Gentleman
- 1959: Blind Date
- 1960: The Criminal
- 1962: Eva
- 1963: The Damned
- 1963: The Servant
- 1964: King & Country
- 1966: Modesty Blaise
- 1967: Accident
- 1968: Boom!
- 1968: Secret Ceremony
- 1970: Figures in a Landscape
- 1971: The Go-Between
- 1972: The Assassination of Trotsky
- 1973: A Doll’s House
- 1975: Galileo
- 1975: The Romantic Englishwoman
- 1976: Monsieur Klein
- 1978: Les Routes du sud
- 1979: Don Giovanni
- 1982: La Truite
- 1985: Steaming
https://nl.wikipedia.org/wiki/Joseph_Losey
Don Giovanni – Joseph Losey 1979 – V.O.S.F. HD Light 1080
Lorin Varencove Maazel
Wolfgang Amadeus Mozart La bellezza, l’ironia, l’intelligenza: l’Europa…
David Fjodorovitsj Oistrach (Russisch: Давид Фёдорович Ойстрах) (Odessa, 30 september 1908 – Amsterdam, 24 oktober 1974) was een violist uit de Sovjet-Unie.
In 1964 herstelde Oistrach van een hartaanval. In oktober 1974 was hij in Amsterdam om een Brahms-cyclus te dirigeren in het Concertgebouw met het toenmalige Amsterdams Philharmonisch Orkest. De cyclus bestond uit zeven concerten. Bij drie daarvan trad Oistrach op als violist en dirigent en bij de overige vier alleen als dirigent. Oistrach stierf in de vroege ochtend van de 24ste oktober 1974 in zijn hotel in Amsterdam aan een tweede fatale hartaanval. Oistrach ligt begraven op de Novodevitsji-begraafplaats te Moskou.
Oistrachs spel werd gekenmerkt door technische perfectie, die hij echter nooit als een doel op zichzelf beschouwde. Door zijn karakteristieke klank en virtuoze techniek en vooral de diepgang van zijn interpretaties geldt hij, met Nathan Milstein, Jascha Heifetz, Yehudi Menuhin en Leonid Kogan, als een van de grootste violisten van de twintigste eeuw. Als dirigent heeft hij die reputatie niet weten te bereiken.
Zijn zoon Igor Oistrach zei eens in een interview dat zijn vader David van mening was dat het belangrijk is voor een musicus om elke dag een nieuw muziekstuk te bekijken omdat anders de dag niet compleet is. Zijn repertoire bevatte meer dan dertig soloconcerten. Hij werd geroemd om zijn vertolking van werken voor twee violen van componisten waaronder Bach, eerst samen met Menuhin, later met zijn zoon Igor.
Zijn kleinzoon Valeri Oistrach, de zoon van Igor Oistrach, is ook violist. https://nl.wikipedia.org/wiki/David_Oistrach
Mozart: Violin Concerto No 3, David Oistrakh, 1968
Swedish Radio Symphony Orchestra Stokholm 1968
Mozart’s earliest childhood performances as a violinist were recounted humorously by Johann Andreas Schachtner. In a 1792 letter to Mozart’s sister, Maria Anna, or “Nannerl,” Schachtner, a close friend of the family, recalled an occasion when he was invited to play second violin for an informal chamber music session at the Mozart house.
Little Wolfgang asked to be allowed to play second violin. As he hadn’t had any lessons yet, your Papa reproved him for his silly begging, thinking he would be unable to make anything of it. Wolfgang said: “You don’t need to have taken lessons to play second violin.” When your Papa insisted that he go away at once and not bother us, he began to cry, and went off in a sulk with his little fiddle. I asked that he be allowed to play alongside of me. At last your Papa said: “Play along with Herr Schachtner, then, but so softly that you can’t be heard, or you’ll have to go.” Soon I noticed to my amazement that I was superfluous. Quietly I laid my violin aside and watched your Papa, who had tears of wonder and pleasure running down his cheeks. Little Wolfgang played through all six trios. He was so elated by our applause that he said he could play the first violin part. We let him do it for a joke, and almost died of laughter. His fingering was incorrect and improvised, but he never got stuck.
Although Mozart became an accomplished violinist who was praised for the purity of his tone, his approach to the instrument remained playful. In contrast with the comparative “seriousness” of his piano concertos, Mozart’s violin concertos are carefree, youthful, and fun-loving. All five were written in 1775 at a time when the 19-year-old composer served as concertmaster of the Archbishop of Salzburg’s court orchestra.
Even in these early works, the influence of opera is present. The theme which opens the first movement (Allegro) of Concerto No. 3 in G Major, K. 216 was based on the aria, Aer tranquillo e dì sereni, from Mozart’s opera Il rè pastore, which premiered in April of 1775. The solo violin becomes the spirited protagonist in a musical “conversation” among instruments. Just before the first movement’s recapitulation, the violin enters into a brief, declamatory recitative.
Opening with a shimmering ascending line performed by the violin alone, the second movement (Adagio) unfolds as an intimate and wistful aria. The violins and violas of the orchestra are muted, and Mozart substitutes flutes for oboes.
The finale is a sunny rondo, set in 3/8 time. It unfolds as an exuberant dance which moves through a series of adventurous episodes. These include a charming Andante section, propelled forward with arpeggiating pizzicati and soulful tones in the oboes, followed by a joyful folk dance (Allegretto). The Concerto’s final notes drift away with a smile.
Here is a 1968 performance featuring David Oistrakh and the Swedish Radio Symphony Orchestra. It is a spectacular display of style and finesse by one of the supreme artists of the twentieth century. Oistrakh’s magical ability to maximize the vibration of the string through bow speed is on display. Where Mozart would have improvised cadenzas, we hear Oistrakh’s own.
https://thelistenersclub.com/2023/09/15/
Igor Oistrach of Ojstrach (Oekraïens: Ігор Ойстрах, Russisch: Игорь Ойстрах) (Odessa, 27 april 1931 – Moskou, 14 augustus 2021) was een Russisch violist en dirigent.
Oistrach werd geboren in de havenstad Odessa. Hij is de zoon van David Oistrach, eveneens een befaamd violist. Hij studeerde viool aan de Centrale Muziekschool te Moskou en debuteerde als concertviolist in 1948. Hij vervolmaakte zich aan het Conservatorium van Moskou van 1949 tot 1955 en won vele Oost-Europese prijzen. Vanaf 1965 gaf hij er ook les. Hij concerteerde regelmatig als solist aan de zijde van zijn vader. Oistrach was net als zijn zoon Valeri Oistrach docent voor viool aan het Brusselse Conservatorium.
Igor Davidovich Oistrakh (Russian: И́горь Дави́дович О́йстрах; Ukrainian: Ігор Давидович Ойстрах, romanized: Ihor Davydovych Oistrakh; 27 April 1931 – 14 August 2021[1]) was a Soviet and Russian violinist. He was described by Encyclopædia Britannica as “noted for his lean, modernist interpretations”.[2]
Life and career
Oistrakh was born in Odesa, Ukrainian SSR, the son of Tamara Rotareva and the violinist David Oistrakh. He began studying violin with Valeria Merenbloom at age 6,though his main teacher was his father. In 1943, the 12-year-old Oistrakh enrolled in the Central Music School, Moscow, studying with Pyotr Stolyarsky who had taught both his father and Nathan Milstein. He made his concert debut in 1948; the next year he won the International Violin Competition in Budapest and enrolled in the Moscow State Tchaikovsky Conservatory. He won the Henryk Wieniawski Violin Competition in 1952 and graduated from Moscow Conservatory in 1955.
He then joined the faculty of the Conservatory in 1958, becoming a lecturer in 1965. Beginning in 1996, Oistrakh held the post of Professor of the Royal Conservatory in Brussels.
Oistrakh appeared frequently internationally, both as a soloist and in joint recitals with his father, or with his father conducting. His wife Natalya Zertsalova is a pianist and has performed with him. Their son, Valery, is an active violist.
On 14 August 2021, Oistrakh died at age 90; however, media generally reported this on 1 September 2021.
Oistrakh was overshadowed by the fame of his father.The asteroid 42516 Oistrach was named in his and his father’s honour. https://en.wikipedia.org/wiki/Igor_Oistrakh
Tchaikovsky: Violinkonzert. Igor Oistrach, 1980
Sixten Ehrling, conductor Radio-Sinfonie-Orchester Frankfurt Frankfurt, März 1980.
Novodevitsjibegraafplaats
Naar navigatie springenNaar zoeken springen
De Novodevitsjibegraafplaats (Russisch: Новодевичье кладбище, Novodevitsje kladbisjtsje) bevindt zich bij het Novodevitsjiklooster in Moskou. Deze begraafplaats wordt beschouwd als een van de meest prestigieuze in Rusland, en was qua status tijdens het Sovjetbewind alleen ondergeschikt aan de Kremlinmuur.
Op de begraafplaats zijn de graven te vinden van talloze auteurs, musici, toneelschrijvers en dichters, evenals beroemde acteurs, politici en wetenschappers. Er liggen meer dan 27.000 mensen begraven.
- Nikita Chroesjtsjov
- Raisa Gorbatsjova
- Michail Gorbatsjov
- Andrej Gromyko
- Boris Jeltsin
- Vjatsjeslav Molotov
Schrijvers
- Sergej Aksakov
- Andrej Bely
- Michail Boelgakov
- Ilja Ehrenburg
- Nikolaj Gogol
- Ilja Ilf
- Vladimir Majakovski
- Anton Makarenko
- Joeri Oljesja
- Nikolaj Ostrovski
- Vasili Sjoeksjin
- Anton Tsjechov
Schilders en beeldend kunstenaars
Componisten en musici
- Boris Aleksandrov
- Irina Archipova
- Nikolaj Mjaskovski
- Vano Moeradeli
- David Oistrach
- Sergej Prokofjev
- Svjatoslav Richter
- Mstislav Rostropovitsj
- Nikolaj Rubinstein
- Alfred Schnittke
- Fjodor Sjaljapin
- Dmitri Sjostakovitsj
- Aleksandr Skrjabin
- Sergej Tanejev
- Aleksandr Vertinski
- Galina Visjnevskaja
Filmregisseurs
Wetenschappers
- Sergej Iljoesjin
- Leonid Kantorovitsj
- Pjotr Kropotkin
- Lev Landau
- Valeri Legasov
- Pavel Soechoj
- Andrej Toepolev
- Pavel Tsjerenkov
Overig
- Nadezjda Alliloejeva
- Pavel Beljajev
- Michail Botvinnik
- Valeri Broemel
- Vasili Smyslov
- German Titov
- Pavel Tretjakov
- Maria Jermolova