Joseph Wilhelm Mengelberg 

Photo: Jacob Merkelbach/Domaine public Willem Mengelberg, chef hyperexpressif d’Amsterdam, était l’une des légendes de la direction d’orchestre d’avant-guerre. Le voici en 1919.

Joseph Wilhelm Mengelberg (Utrecht28 maart 1871 – Zuort (Zwitserland), 22 maart 1951) was een Nederlandse dirigent die van 1895 tot 1945 aan de leiding stond van het Concertgebouworkest in Amsterdam. Na de Tweede Wereldoorlog werd hem door zijn gedragingen tijdens de Duitse bezetting van Nederland de toegang tot het Nederlandse muziekleven ontzegd.

Opleiding en muziekcarrière

Silhouet uit 1918 van Hans Schließmann

Willem Mengelberg werd in Utrecht geboren als vierde kind in een rooms-katholiek kunstzinnig gezin met zestien kinderen, van wie er enkele vroeg overleden. Zijn vader was de beeldhouwer, kerkinterieurbouwer en architect Friedrich Wilhelm Mengelberg, moeder was Helene Schrattenholz. Beide ouders waren Duitsers van afkomst. Vader en zoon behoorden tot een tak van de familie Mengelberg die meerdere kunstenaars heeft voortgebracht.

Mengelberg kreeg pianoles en ging op tienjarige leeftijd zingen in het koor Sint Gregorius Magnus (Kathedrale Koor Utrecht) van de Utrechtse kathedraal. Hij studeerde pianocompositie en orkestdirectie, dit laatste bij Franz Wüllner de vriend, vertrouweling en medewerker van Johannes Brahms, aan het conservatorium van Keulen. Na zijn glansrijk afstuderen ging hij in 1892 in Luzern werken als koor- en orkestdirigent. In 1895 werd hij uitgenodigd om Willem Kes bij het Concertgebouworkest in Amsterdam op te volgen. Dit gebeurde mede op voorspraak van Johan Cornelis Marius van Riemsdijk, een van zijn muziekleraren in zijn jonge jaren. Kes had het orkest omgevormd tot een gedisciplineerd beroepsorkest. Mengelberg bouwde het in vijftig jaar verder uit tot een van de toonaangevende orkesten ter wereld.

Mengelberg werd veel gevraagd voor het geven van gastdirecties over de hele wereld. Tussen 1921 en 1930 was hij voor de helft van zijn tijd werkzaam bij de Philharmonic Society of New York (nu de New York Philharmonic), waaraan vanaf 1927 ook zijn ‘rivaal’ Arturo Toscanini verbonden was. Beroemd – en typerend voor de uitvoeringspraktijk van die tijd – waren zijn uitvoeringen van Bachs Matthäus Passion, die vanaf 1899 jaarlijks in Amsterdam plaatsvonden met het Toonkunstkoor Amsterdam. Op 14 april 1911 leidde hij een zeer grote uitvoering in Frankfurt met 1650 musici.

Mengelberg was bevriend met Gustav Mahler en dirigeerde in Amsterdam vele uitvoeringen van diens werk. Dit groeide uit tot de Mahlertraditie van het Concertgebouworkest, met als hoogtepunt het Mahlerfeest in 1920. Mengelberg stond toen op de top van zijn roem, ook internationaal. Hij heerste over de programmering van het orkest en het daarmee (toen nog) één geheel vormende Concertgebouw. Vanuit die positie deed hij veel voor grote namen als Mahler en Richard Strauss, maar ook voor zijn tweede dirigent Cornelis Dopper, wiens symfonieën vaak op het programma stonden. Componisten wier werk hij onspeelbaar achtte, zoals Matthijs Vermeulen, uitten echter felle kritiek op zijn conservatisme en op zijn machtige positie in het Nederlandse muziekleven. Die bleef echter onaantastbaar, dankzij zijn grote landelijke populariteit die zich niet beperkte tot het concertpubliek alleen. Die positie was echter niet vanzelfsprekend en het heeft jaren geduurd voordat hij zich het overwicht over het orkest had verworven. Hij zag de jonge en ambitieuze Evert Cornelis, die moderne ideeën had, als een bedreiging en door de commotie rond Vermeulen maakte hij in 1919 gebruik van de kans zich van deze tweede dirigent te ontdoen.

Tijdens de bezetting en na de oorlog

Mengelberg in 1924

In de jaren dertig bleek Mengelberg sympathiek te staan tegenover het opkomende nazisme. In 1930 werd hij met alle egards ontvangen door de Italiaanse dictator Benito Mussolini. En na de machtsovername van de nazi’s in 1933 was hij regelmatig te gast in Nazi-Duitsland.

Ook op 10 mei 1940 was Mengelberg in Duitsland. Hij verbleef ondanks de acute oorlogsdreiging in Frankfurt am Main. Twee weken later reisde hij door naar het Duits-Oostenrijkse kuuroord Bad-Gastein om te kuren; begin juli vertrok hij naar Berlijn voor grammofoonopnamen en concerten met de Berliner Philharmoniker. Terwijl Nederland bezet was door Duitsland trad Mengelberg op in de hoofdstad van het Duitse Rijk. Op 5 juli 1940 verscheen een interview in de Völkischer Beobachter, de officiële krant van de heersende NSDAP. Het pro-Duitse en collaborerende ochtendblad De Telegraaf publiceerde onder de kop ‘Mengelberg heeft vertrouwen in onze cultureele toekomst’ in Nederlandse vertaling grote delen van dit interview. De goede naam van Mengelberg liep door de volgende passage onherstelbare schade op: “Toen de wapenstilstand gesloten werd, bleven wij den heelen nacht op; het was in Bad-Gastein, en al was ik er tien maal voor de kuur, wij zetten ons met alle vrienden, lieten champagne komen en vierden dit grootsche uur. […] Europa komt in nieuwe banen. […] Natuurlijk waren er in Holland personen en kringen die anders georiënteerd waren, maar naar ik hoor laat zich vaststellen, dat die al rijkelijk veel geleerd hebben. […] Wat zijn het allemaal kortzichtige lieden geweest. En hoe verstoken van alle inzicht waren de politici der Westelijke mogendheden, die den oorlog veroorzaakt hebben.”

Willem Mengelberg werd vanaf dat moment door veel Nederlanders als een landverrader gezien. In Amsterdam werden anonieme pamfletten verspreid met daarop de tekst: “Professor Mengelberg drinkt champagne, terwijl Nederland capituleert”.

Later in 1940 verscheen onder de kop Een interview over een interview een tweede interview in De Telegraaf. Willem Mengelberg verklaarde dat hij helemaal geen champagne op de Nederlandse capitulatie had gedronken en dat het eerder gepubliceerde interview was gehouden op verschillende momenten. De redactie van de Völkische Beobachter zou van alles door elkaar hebben gehaald.

Mengelberg luistert naar de radio

Tijdens het hoger beroep tegen de uitspraak van de Ereraad heeft ook de advocaat van Willem Mengelberg met succes aangevoerd dat het interview in de Völkischer Beobachter onbetrouwbaar was. De redactie zou gebruik hebben gemaakt van teksten uit verschillende gesprekken over gebeurtenissen op verschillende tijdstippen.

Tijdens de Duitse bezetting in Nederland verdween veel sympathie voor Mengelberg. Hij was tussen 1942 en 1944 vooraanstaand lid van de Nederlandsche Kultuurraad. Hij bleef concerten dirigeren in aanwezigheid van hooggeplaatste nazi-leiders, zoals rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart, en liet zich met hen fotograferen. Hij verdedigde zijn opstelling door erop te wijzen dat “de muziek, net zoals de zon, voor iedereen bestemd” was. Dit argument werd niet geaccepteerd, omdat hij geen publiekelijk protest had laten horen toen de joodse orkestmusici in 1942 het Concertgebouworkest hadden moeten verlaten. Hij was echter wel degelijk naar Seyss-Inquart gestapt om voor deze orkestleden te pleiten, en kreeg toestemming er drie in het orkest te houden. Voor de andere dertien kreeg hij gedaan, dat ze op de Lijst-Frederiks werden geplaatst, waardoor ze lange tijd bleven gevrijwaard van deportatie.

Mengelberg wist aan het begin van de bezetting nog muziek uitgevoerd te krijgen van zijn joodse (maar later tot het katholicisme bekeerde) vriend Mahler, maar dit werd hem later verboden. Ook van andere joodse componisten zoals Mendelssohn of van Russen als Tsjaikovski, die hij altijd graag had gedirigeerd, mocht de muziek op bevel van de Duitse bezetter niet meer gespeeld worden. Mengelberg legde zich er zonder protest bij neer.

Mengelberg (links) met Reichskommissar Seyss-Inquart (1942)

Tijdens de bevrijding in 1945 was Willem Mengelberg in Zwitserland. Hij had in 1944 voor het laatst in Nederland opgetreden in een Beethovencyclus met het Concertgebouworkest. De nazi’s, die andere Nederlanders niet lieten reizen, stonden hem wel toe om naar het neutrale Zwitserland te vertrekken.

De Ereraad, bestaande uit J.C. van OvenJos VrankenEduard Reeser en H. van den Bosch, sprak op 2 juli 1945 zijn eerste ‘vonnis’ in een lange rij van zuiveringen uit. Willem Mengelberg werd levenslang uitgesloten van het Nederlandse muziekleven. Later werd dit beperkt tot zes jaar. Hij had zich volgens de ereraad tijdens de oorlogsjaren zodanig schuldig gemaakt aan “ontoelaatbare handelingen in strijd met de nationale eer, dat hij nooit weer de dirigeerstaf in Nederland behoort op te heffen.” https://nl.wikipedia.org/wiki/Willem_Mengelberg

Documentaire over Willem Mengelberg

Documentaire uit 1995 over Willem Mengelberg. Interviews met o.a. Bernard Haitink, Georg Solti, Jean Fournet, Yehudi Menuhin, Ré Koster, Roos Boelsma en Herman Krebbers.

 

Sur son étiquette St-Laurent Studio, le restaurateur de documents sonores québécois Yves St-Laurent publie un concert troublant de Willem Mengelberg enregistré le 20 janvier 1944 par le Grand Orchestre de Radio-Paris. Une interprétation unique et poignante de la Symphonie n6, « Pathétique » de Tchaïkovski qui soulève nombre d’interrogations.

Ainsi donc, un chef hollandais d’origine allemande, banni après la guerre pour accointances nazies, dirige un orchestre français dans la plus emblématique symphonie russe, au moment où l’armée allemande perd la guerre sur le front russe. Le tout est diffusé sur la radio honnie de l’occupant nazi à Paris.

Qu’est-ce qui cloche dans cette équation ? La question se fait plus ardue lorsque l’on connaît le legs musical de Mengelberg et que l’on entend, certes, « sa » Pathétique, mais dans une vision dantesque qui ajoute deux minutes à la fois au premier et au dernier mouvement.

Que nous disent Mengelberg et l’orchestre ici ? Pourraient-ils le faire ainsi, avec tant de tension et de risques, s’ils n’étaient pas en phase musicale, voire idéologique ?

Sauvetage miraculeux

« Une restauration longue et méticuleuse a été nécessaire pour corriger les nombreux défauts techniques de cet enregistrement. Son extrême rareté et son intérêt artistique et historique justifient sa diffusion », écrit Yves St-Laurent dans la notice. Il est vrai que cela gratte et chuinte un peu. Mais ce qu’on entend est fascinant.

La rareté était plus qu’extrême. À la Libération, les locaux de Radio-Paris ont été saccagés et détruits. Tous les enregistrements de concerts étaient donc réputés disparus. Or, « trois ensembles complets de disques Pyral d’enregistrements en direct ont été subtilisés, conservés intacts pendant 65 ans, retrouvés enveloppés de papier journal dans une cave et proposés à la vente au marché aux puces de Lyon fin 2008 », rapporte au Devoir leur acquéreur de l’époque, le collectionneur Jean Farjanel, de Lyon.

 Une restauration longue et méticuleuse a été nécessaire pour corriger les nombreux défauts techniques de cet enregistrement. Son extrême rareté et son intérêt artistique et historique justifient sa diffusion.

« L’absence de noms sur la cire ou les étiquettes des disques Pyral (disques en aluminium recouverts d’une couche de laque) décourageait les autres acheteurs », s’amuse M. Farjanel.

Les disques achetés par Jean Farjanel contenaient les concerts donnés par le chef Willem Mengelberg les 16 et 20 janvier 1944. Ils ont été édités dans un premier temps en CD par l’étiquette française Malibran. Aujourd’hui, ils sont la possession d’Éric Derom et de la Fondation Mengelberg d’Amsterdam, source de la publication d’Yves St-Laurent.

Un message

Willem Mengelberg est, avec Weingartner, Toscanini, Walter, Klemperer et Furtwängler, l’une des légendes de la direction d’orchestre d’avant-guerre. Sa ville, c’est Amsterdam. Véritable maniaque, Mengelberg couvre ses partitions d’annotations avec des crayons gras rouge et bleu. Il annote de la même manière les partitions des instrumentistes, ce qui permet de reconnaître sa patte interprétative, voire ses tics, puisque Mengelberg est un chef hyperexpressif.

Il existe deux versions de la Symphonie pathétique sous sa direction, enregistrées pour Telefunken en 1937 et 1941. Il est donc facile de l’anticiper dans cette œuvre et d’entendre de quel poids dramatique, particulièrement fulgurant, il charge ce concert.

Se posent donc les questions, morales, fondamentales. Quelqu’un dit quelque chose ici. Mais quoi ? Et à qui ? Qui est donc ce public et qu’applaudit-il ? Au-delà de cela, qu’apprécions-nous ? Qu’est-ce qui nous fait vibrer ? Il serait fort malaisant que ce soient les miasmes de la barbarie nazie.

Les ouvrages de référence sur la période — La musique à Paris sous l’Occupation, de Myriam Chimènes et Yannick Simon (Fayard) et The Shameful Peace, de Frederic Spotts (Yale University Press) — sont peu diserts sur le sujet. Potts range les apparitions de Mengelberg, notamment en 1941 et 1942, dans la rubrique « Assaut culturel massif ». Il convient en l’occurrence d’adopter une approche plus subtile et circonstanciée.

Tout d’abord, la Pathétique était répertoire interdit en Allemagne depuis le retournement du pacte germano-soviétique. Le fait de voir Mengelberg l’imposer dans des zones occupées (Paris, puis Amsterdam) en 1944 ne semble pas le fait d’un chef acquis à la cause nazie.

Quant au diffuseur, Jean Frajanel souligne que « Radio-Paris existait avant la guerre, depuis 1923, comme radio privée, et fut annexée en 1940, à des fins de propagande ». L’orchestre comprenait, par exemple, aux timbales Pierre Dervaux, futur chef d’orchestre et directeur musical de l’Orchestre symphonique de Québec (OSQ) (1968-1975) et avait pour violoncelle solo Paul Tortelier.

Le 16 janvier, Tortelier et Mengelberg mettent au programme le Concerto pour violoncelle de Dvořák. Comme le souligne le livret de la parution Malibran, dans ses Mémoires, Tortelier affirme qu’à travers son concerto « Dvořák engage le combat héroïque d’un homme pour l’indépendance de son pays ». Cet alter ego concertant militant se trouve sur « Mengelberg, vol. 1 », alors que la Pathétique est associée au Concerto no 2 de Chopin par le très collaborateur Alfred Cortot.

Pour se réchauffer

Nul doute que Radio-Paris était idéologiquement souillée de toutes parts, mais en pratique, les concerts étaient du pain culturel pour tous. Les concerts de Willem Mengelberg étaient un sommet dont on ne pouvait que rêver. Mengelberg a dirigé 29 fois l’orchestre entre 1942 et 1944. Eric Derom rappelle un mot du violoncelliste Maurice Gendron disant que le chef avait « apprivoisé l’orchestre comme un cheval ».

Quant au public, qui entend-on applaudir ? Dignitaires des forces d’occupation, collaborateurs choyés ou peuple de Paris ? Jean Farjanel a creusé la question. « Les concerts publics avaient lieu le soir et étaient gratuits. Nous savons que le public était composé de gens avides de musique (des jeunes surtout) et de Parisiens glacés (un des plus rudes hivers) venus ici se chauffer. Les concerts payants, eux, attiraient une large gamme d’auditeurs, la salle pouvant même être exclusivement composée de militaires allemands au grand malaise des musiciens. »

En résumé, selon ce mélomane amateur d’histoire qui s’est passionné pour sa découverte : « Tortelier et Mengelberg, à quatre jours d’intervalle, livrent, les 16 et 20 janvier 1944, le même message et la même combativité passionnée, à savoir qu’il faut mener combat contre la tyrannie de l’occupant. » Par ailleurs, « aucun mélomane ne pouvait alors ignorer le sens des interprétations de Dvorak et Tchaïkovski ».

Si telle est la vérité derrière les notes que nous entendons, nous sommes encore plus inconsolables des autres documents perdus à jamais. Mengelberg, qui avait perdu sa femme trois mois plus tôt (piste d’explication plus intime, mais qu’on ne saurait négliger), dirigea sept concerts en janvier 1944 et cinq en février, ainsi qu’un cycle Beethoven en mai et en juin. Que ne donnerait-on pas pour entendre ces Beethoven, la 1re et la 3e de Brahms, la 5e de Tchaïkovski ?

Le concert de la 9e Symphonie de Beethoven à Paris, le 18 juin 1944, sera le dernier dirigé à vie par Willem Mengelberg. Il décédera en 1951, en Suisse, deux mois avant la fin d’un bannissement imposé après la guerre. Il n’a jamais compris cet opprobre, lui qui avait poursuivi ses activités parce que « comme le soleil, la musique doit être là pour tous les peuples ». Militant de la musique, Mengelberg dirigeait encore la musique de Mahler en 1940, alors dite « dégénérée », et avait protégé les emplois des musiciens juifs de son orchestre.

 

Mahler – Symphony n°4 – Amsterdam / Mengelberg

Gustav Mahler

Symphony n°4

I. Bedächtig. Nicht eilen. Recht gemächlich
II. In gemächlicher Bewegung. Ohne Hast
III. Ruhevoll. Poco adagio
IV. Sehr behaglich. “Wie geniessen die himmlische Freuden”

Jo Vincent
Koninklijk Concertgebouworkest
Willem Mengelberg
Live recording, Amsterdam, XI.1939

 

Mahler: Symphony No 4 (1939) Mengelberg

Gustav Mahler
Symphony No. 4 in G Major

1. Bedächtig, nicht eilen (0:08)
2. In gemächlicher Bewegung, ohne Hast (17:45)
3. Ruhevoll, poco adagio (26:07)
4. Sehr behaglich (47:32)

Jo Vincent, soprano

Willem Mengelberg, conductor
The Concertgebouw Orchestra

Recorded Live on November 9, 1939
at The Grand Hall of the Concertgebouw

Many would argue, with justification, that the greatest Mahler Cycle of his Symphonies that was never recorded was by Willem Mengelberg. The closest of Mahler’s protégés, at least personally, his scores contained annotations given to him by the composer himself, and Mahler enthusiastically admired his protégé’s interpretations of his music.

Sadly, only two recordings of Mengelberg performing Mahler exist. His widely praised early recording of the Adagietto from the 5th Symphony, and the present live performance from 1939. Both are considered rare musical treasures, and we can only wish that the Dutch conductor had left us more of Mahler’s music. Nevertheless, we have what we have, and they are something to cherish.

The current post is intended to replace our prior offering of this recording. It is a full restoration made from newer source elements and contain far greater detail and fidelity than any previous issues to date, either here or commercially.

Field Acoustic Restoration (2022): Paul Howard

 

 

 

 

 

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *