De engelen van de seizoenen
Een verhaal uit Marokko over eerbied hebben voor de natuur
Er was eens een echtpaar. Hun kinderen waren getrouwd en het huis uit en zij waren samen achtergebleven. Hun moeders leefden allebei, sinds het overlijden van hun echtgenoot, alleen en zonder inkomsten.
De man en de vrouw besloten de twee oude vrouwen te vragen bij hen in te trekken. Zo zouden zij een zorgeloze oude dag hebben.
Helaas lukte het de vrouw niet haar schoonmoeder net zo goed te verzorgen als haar eigen moeder. De zorg voor de één ging ten koste van de ander. De vrouw kreeg steeds meer genoeg van het extra werk dat haar schoonmoeder haar gaf en ze werd prikkelbaar en onaardig. De oude vrouw kreeg een schamel bordje eten en ze probeerde de honger niet te voelen door de hele dag op een droge boon te kauwen. De boon was zo hard dat zij hem niet stuk kon bijten en ‘s avonds voor het slapen deed zij hem in een zakdoek om hem de volgende dag weer te voorschijn te halen. Maar het was altijd dezelfde boon.
De dochter overlaadde haar man met verwijten: “Zie je wel hoeveel jouw moeder ons kost, ze loopt de hele dag te eten.” Haar man moest ook wel vaststellen dat zijn moeder voortdurend kauwde. Op een dag had hij zo genoeg van de verwijten van zijn vrouw dat hij besloot zijn moeder mee te nemen naar de bergen om haar daar achter te laten. Hij zette haar op zijn ezel en liep vele uren. Tegen het vallen van de avond vond hij een grot, bracht zijn moeder naar binnen, zette haar op een stuk steen en vertrok weer met zijn ezel.
De vrouw voelde zich verloren in de stille natuur. Maar plotseling stond er een mooie jongeman voor haar. “Moedertje,” zei hij, “wat vind je van de winter?” De vrouw had een zacht en beminnelijk karakter en zei: “De winter? Maar… dat is het seizoen vol vrede en hoop. Men komt tot rust van al het werken op het land. De aarde die het zaad heeft opgenomen, laat het rustig rijpen terwijl God de grond zegent met een weldadige regen. De hele familie zoekt warmte rond het vuur. Dicht bij de haard eet men de vruchten die in potten bewaard worden: amandelen, olijven, abrikozen, gedroogde vijgen, en men dankt God ervoor. Terwijl gezang opklinkt weeft men dekens en mantels met de wol van de schapen die in de herfst geslacht zijn. Laten wij de Heer prijzen om de winter.”
De stralende jongeman boog voor de oude vrouw en zei: “Ik zal je een gunst verlenen omdat je de winter geprezen hebt,” en hij verdween.
En zie, bij de ingang van de grot stond een andere jongeman, even mooi als de vorige. Hij vroeg: “Moedertje, wat vind je van de lente?”
Verrukt antwoordde de vrouw: “Het voorjaar? Dat is een gezegend seizoen. De knoppen aan de bomen en struiken komen uit. Het graan toont zijn eerste sprietjes in het veld. De takjes glinsteren in de zon als waren ze bedekt met parels. In het water zijn scholen jonge visjes, met de stralendste en mooiste kleuren. Patrijzen en kwartels lachen hun jongen toe die net uit het ei zijn gekropen. Overal in de velden bloeien bloemen in alle kleuren en zwermen zoemende bijen verzamelen honing. In de oases klimmen behendige jongens in de toppen van de palmbomen en brengen stuifmeel aan op de bloemen die vruchten zullen dragen. Overal ontspringen nieuwe bronnen, de rivieren zingen. Iedereen in het land gaat op bedevaart naar de graven van de heiligen en de mensen brengen God offers voor een goede oogst. De vrouwen gaan met hun kinderen naar de bronnen om op krachten te komen en iedereen baadt om de zuiverheid, het water en de genade van het nieuwe leven te vieren. Gezegend zij God voor de lente.”
De mooie jongeman boog voor de oude vrouw en zei: “Ik zal je een gunst verlenen voor je lofzang op de lente.”
Nauwelijks was hij verdwenen of er verscheen een schitterende jongeman bij de ingang van de grot. Hij ging voor de vrouw staan en vroeg: “Moedertje, wat vind je van de zomer?” – “De zomer? Dat is het seizoen van de rijkdom en de genade, de gezegende tijd van alle gaven van God. In dat jaargetijde komt alles tot volle wasdom. De vruchten aan de bomen en de groenten in de tuinen zijn klaar voor de oogst. Het koren en de gerst staan goudgeel op het land. ‘s Zomers zijn er geen arme mensen, iedereen heeft genoeg. De goede God brengt alles tot volmaaktheid. De natuur zingt, de krekels tjilpen in de bomen. Vijgenbomen en olijfbomen bezwijken haast onder de last van hun vruchten. Hele gezinnen werken op het land. De mensen helpen elkaar met het binnenhalen van de oogst. Ze zingen terwijl zij werken. Zij zingen en vragen God genadig te zijn voor de voorouders die de oogst beschermd hebben. Zij zingen:
Zo ga je weg
Als het middaggebed
Zo ga je weg
om weer terug te komen.
En dan komt het dorsen en de gezamenlijke maaltijd. Daarna volgt de grote “moessem” (bedevaart naar de beschermheiligen) met maraboets, tamboerijnen en vaandels, de grote bedevaart uit dankbaarheid voor God. Alle stammen uit het land eten samen couscous. Geprezen zij God voor de zomer.” De jongeman met het schitterende gezicht boog en zei: “Voor jouw lofprijzingen op de zomer zal ik je een gunst verlenen.” Hij ging weg.
Toen kwam er een ernstige jongeman gekleed in purper. Plechtig boog hij voor de vrouw en zei: “Moedertje, wat vind je van de herfst?”
“De herfst, mijn zoon, is het heilige jaargetijde waarin de dadels geplukt en de olijven geperst worden. De gouden olie die stroomt, voldoende voor een heel jaar en die helpt tegen kwalen, tegen gesleten gewrichten. Het is de vrolijke tijd waarin de druiven geoogst worden die aan de lijnen drogen en de vijgen die gedroogd worden op de roosters. Overal in de stallen mekkeren de eerste lammeren; lammeren van de zegening van de aïds (feest), zij zijn het zoenoffer voor de ziel van de voorvader. Het is de tijd waarin doden en levenden samenkomen. Men gaat uit om te zaaien en zingt:
Ana el kharras
Ouaisedji Allah!
Oua elli kla hadja
Fi sabil illah.
Ik ben planter.
Moge God het in stilte laten groeien.
Moge het degene die van deze
oogst eet heil brengen.
In de velden lopen de vrouwen achter de werkers en dragen op hun hoofd de “wan” (soort zeef). In de wan brandt de aarden lamp van het huwelijk. Door de lamp te branden komen levenden en overleden voorouders samen in het gebed voor vruchtbaarheid van het land. En de mensen op reis en de kinderen zijn er gelukkig mee want in de wan zitten gedroogde vruchten en lekkere dingen. Men laat ook wat achter bij de graftombes van de heiligen zodat oude en arme mensen die het voedsel vinden meedoen met het gebed van de werkers van het land. Als het werk gedaan is is het tijd om samen te eten, het gereedschap schoon te maken en op te bergen, en het huis op orde te brengen. De bruidsschat voor jonge mensen wordt klaargemaakt en zij trouwen. Geprezen zij God om de herfst.” De jonge gebruinde man boog voor de vrouw en zei: “Omdat je de herfst geprezen hebt voeg ik een gunst toe aan die van de jongemannen die hier voor mij waren.” En hij vertrok.
De oude vrouw ging door de jaargetijden te prijzen en zie: bij haar woorden stroomden goudstukken uit haar mond als een waterval.
Even later kwam haar zoon. Hij werd verteerd door wroeging en wilde niet naar huis gaan zonder zijn moeder. Hij wilde haar om vergeving vragen en samen teruggaan. Hij riep haar en zij gaf antwoord terwijl goudstukken uit haar mond stroomden. De zoon raapte ze verbaasd op, deed ze in zijn mantelzak, omhelsde zijn moeder en bracht haar terug naar huis.
Zijn vrouw wist niet wat zij zag en was heel nieuwsgierig. Meteen vatte zij het plan op haar eigen moeder naar die grot te brengen. Dan zou het gezin twee bronnen van inkomsten hebben in plaats van één. Haar man stemde hiermee in. Hij zette zijn schoonmoeder op de ezel en zij vertrokken naar de bergen. Tegen de avond kwamen zij bij de grot. De man zette zijn schoonmoeder op dezelfde steen waarop zijn moeder gezeten had en liet haar achter.
De eerste jongeman kwam te voorschijn en zei: “Moedertje, wat vind je van de winter?” De vrouw was nooit tevreden met wat zij had, hoe haar dochter haar ook verwende. Zij antwoordde: “De winter? Bah… Een afschuwelijk seizoen. Je kunt niet naar buiten om een wandeling te maken. De hele dag zit je tussen vier muren in de stank van de haard. Op het land is niets te doen maar binnen moeten de vrouwen breien, terwijl een ijzige wind door alle kieren van ramen en deuren waait. De snuitkever doet zich te goed aan het graan en de gerst in de opslagkamers. De djenoens vreten de vijgen en dadels aan. Houd de ellende van de winter ver van mij.”
De eerste jongeman verdween en een tweede nam zijn plaats in. “Moedertje,” zei hij, “hoe denk je over het voorjaar?”
“Het voorjaar? Dat is het seizoen van het vocht en de reumatiek. Overal water dat van de hellingen stroomt. Het brengt vocht in de huizen van de mensen zodat zij het niet warm kunnen krijgen als zij terugkeren van het land. Met veel moeite maken wij een maaltijd voor de werkers. De kippen moeten gevoerd, de tuin gewied. Wij lijden honger omdat de wintervoorraden op zijn en de nieuwe oogst nog niet binnen is. En of het nog niet genoeg is moet je op bedevaart en net doen of je gelukkig bent onder het uitroepen van juichkreten.”
De tweede jongeman wist genoeg, verdween en liet de derde komen. Deze zei: “Moedertje, wat vind je van de zomer?”
“De zomer? Een vuurzee! Je kunt geen adem halen en voor je het weet heb je een zonnesteek. Overal slangen en schorpioenen op het land. Als je ‘s avonds buiten op een steen gaat zitten om wat frisse lucht te krijgen komen zij te voorschijn en steken je met hun dodelijke gif. En wat een werk! De mannen zijn druk met de oogst. De vrouwen en kinderen klimmen in olijf- en vijgenbomen om met een stok de vruchten los te slaan. Die verzamelen zij dan en brengen ze naar huis. Vele dieren worden geofferd, kippen en schapen om de werkers op het land eten te geven. Iedereen, die meehelpt met de oogst, familie en buren, komt voor de couscous. En dan moet je op bedevaart. Schreeuwende kinderen en opwaaiend stof. Als het een slecht jaar geweest is krijg je na zoveel lopen en zweten wat korrels couscous en botten. De jongeren gaan zwemmen in de zee maar wij, ouderen, verbergen ons. Spreek mij niet van de zomer.”
Voldoende ingelicht ruimde de derde jongen zijn plaats in voor de vierde. Deze zei: “Moedertje, wat denk je van de herfst?”
“De herfst. Die is alleen goed om de mensen eraan te herinneren dat zij moeten sterven. De dagen worden korter en het licht steeds valer. De bomen laten hun bladeren vallen. De natuur verliest zijn tooi. Je kunt alleen droge vijgen eten die dan ook nog aangevreten zijn door de wormen. Het beetje graan dat over is wordt uitgestrooid over het land voor het volgende seizoen, waarvan je niet weet of het een goed seizoen zal zijn. Kou en wind steken op. En dan het feest van de herdenking van de voorvaderen. Waar je ook gaat, overal zie je de dood.”
De vierde jongeman stond er verdrietig en streng bij toen hij hoorde hoe de vrouw sprak over het werk van God. Hij zei: “Voortaan zal de vrucht uit je mond zijn als de natuur waarover je zo bitter oordeelt.”
Hij verdween. De oude vrouw bleef opstandig mopperen op de hele schepping. Terwijl zij praatte kwam er een stinkende stroop over haar lippen. Tegen het vallen van de nacht kwam haar schoonzoon haar halen. Hij zette haar op de ezel om haar thuis te brengen. Hoe groot was de verbazing van het echtpaar toen zij de stank roken die met de oude pessimiste het huis in kwam en het vieze spul zagen dat uit haar mond kwam.
Toen vroegen zij de beide vrouwen wat er gebeurd was. Ieder deed haar verhaal. Het echtpaar begreep dat de vrouwen ondervraagd waren door de vier engelen van de vier jaargetijden van God. De ene vrouw had Gods schepping geprezen. De ander, egoïstisch en brommerig, kon zich niet in vrede aan Hem onderwerpen. De zoon wilde de hele waarheid weten en vroeg: “Maar moeder, waarom wilde jij de hele dag eten?”
De arme vrouw haalde uit haar zakdoek de droge boon te voorschijn waarmee zij haar honger had willen stillen. Toen ging ieder een licht op. De twee moeders verzoenden zich met hun kinderen. Dankzij de goudstukken van de engelen leefden zij nog vele gelukkige jaren.
Uit: J. Scelles-Millie, Contes Arabes du Maghreb, Parijs, 1970, p. 208-217, Les genies des saisons et des mois.
Het klimaat in grote delen van Noord-Afrika, zeker in de bergstreken, brengt heel wat ontberingen mee voor de bewoners. Je kunt er natuurlijk altijd over klagen, maar je kunt ook de positieve dingen zien. Wie dat doet wordt er ook passend voor beloond.
- engel, herfst, herfstverhaal, islamitisch-verhaal, lente, marokko, moeder aarde, seizoenen, volksverhaal, winter, zomer
https://www.beleven.org/verhaal/de_engelen_van_de_seizoenen
you are beautiful, just as you are 🙂