Webern Anton Friedrich Wilhelm

Passacaglia

Samen met Arnold Schönberg en Alban Berg heeft Webern de basis gelegd voor een groot deel van de 20e-eeuwse muziek. Hij deed dat echter op een compleet eigen manier. Waar Berg nog een echte romanticus en Schönberg een echte expressionist was, ging Webern opvallend nieuwe wegen bewandelen. Natuurlijk was zijn muziek even atonaal als die van zijn vakgenoten, maar hij keerde zich op nog veel meer manieren af van de klassiek-romantische traditie. Zijn stukken zijn doorgaans kort, klein bezet en vooral erg leeg. Webern is dé man van de miniaturen geworden, en zijn Variaties voor piano op.27 zijn wellicht de beroemdste voorbeelden. In zijn rigide muziek is hij bovendien sterk beïnvloed door middeleeuwse muziek – iets waarin hij componisten als Arvo Pärt voorging. Maar Weberns muziek is niet zo warm als die van Pärt, maar een stuk koeler en afstandelijker. Webern creeërt een werkelijk eigen en nieuw muzikaal universum, waardoor zijn muziek ook nu nog steeds spannend klinkt. (TC)

https://www.muziekweb.nl/Link/U00000582842/CLASSICAL/Passacaglia-voor-orkest-op-1

Een passacaglia (of passacalia) is een (waarschijnlijk van een 16e-eeuwse Spaanse dans afgeleide) compositie in meestal driedelige maatsoort over een baslijn, die doorgaans eerst alleen klinkt en vervolgens herhaald wordt waarbij de boven- en middenstemmen een contrapuntische en harmonische relatie met deze basmelodie aangaan. De passacaglia als compositorisch hoogstandje is ontstaan in de barok (1600-1750) uit de gelijknamige dans. De chaconne is zeer nauw verwant aan de passacaglia. Enkele beroemde voorbeelden uit die tijd zijn:

Een bijzondere vorm van de passacaglia is de lamento – bas, waarbij een chromatisch dalende baslijn klinkt. Zij werd in de barok ook veelvuldig gebruikt, bijvoorbeeld in

In de negentiende eeuw raakte de vorm in onbruik. Felix Mendelssohn Bartholdy herontdekte de barokke klankstructuren. De bewondering voor Johann Sebastian Bach blijkt overduidelijk uit Mendelssohns eigen Passacaglia in c voor orgel. Johannes Brahms die zich ook erg voor oudere muziek en contrapuntische technieken interesseerde, gebruikte in het laatste deel van zijn vierde symfonie in e opus 98 de passacagliatechniek. Dit deed hij echter zo vloeiend en ten dienste van het verhaal van de muziek, dat een luisteraar het pas werkelijk merkt wanneer hij hierop gewezen wordt.

In de 20e eeuw wordt de passacaglia weer dankbaar aangegrepen om lengte te scheppen in de composities, hetgeen aldoor moeilijker werd door de toegenomen harmonische en instrumentale mogelijkheden. Beroemd is de Passacaglia opus 1 voor orkest van Anton Webern, leerling van Arnold Schönberg. Als groot liefhebber van Bachs orgelwerken schreef Max Reger uiteraard ook passacaglia’s. De Nederlander Rudolf Escher verwerkte veelvuldig passacaglia’s in zijn muziek, zoals in zijn tweede symfonie. In 1938 schreef hij een magistrale passacaglia voor orgel solo. De Utrechtse organist Mees van Huis schreef twee passacaglia’s voor orgel. Tevens leverden Hendrik AndriessenGabriël VerschraegenCornelis de Wolf en zijn leerling George Stam bijdragen aan dit (orgel)genre.~ Source: https://nl.wikipedia.org/wiki/PassacagliThe term passacaglia (SpanishpasacalleFrenchpassacaille; Italian: passacagliapassacagliopassagallopassacaglipassacaglie) derives from the Spanish pasar (to walk) and calle (street). It originated in early 17th-century Spain as a strummed interlude between instrumentally accompanied dances or songs. Despite the form’s Spanish roots (confirmed by references in Spanish literature of the period), the first written examples of passacaglias are found in an Italian source dated 1606.These pieces, as well as others from Italian sources from the beginning of the century, are simple, brief sequences of chords outlining a cadential formula.

The passacaglia was redefined in the late 1620s by Italian composer Girolamo Frescobaldi, who transformed it into a series of continuous variations over a bass (which itself may be varied). Later composers adopted this model, and by the nineteenth century the word came to mean a series of variations over an ostinato pattern, usually of a serious character.A similar form, the chaconne, was also first developed by Frescobaldi. The two genres are closely related, but since “composers often used the terms chaconne and passacaglia indiscriminately […] modern attempts to arrive at a clear distinction are arbitrary and historically unfounded”. In early scholarship, attempts to formally differentiate between the historical chaconne and passacaglia were made, but researchers often came to opposite conclusions.

For example, Percy Goetschius held that the chaconne is usually based on a harmonic sequence with a recurring soprano melody, and the passacaglia was formed over a ground bass pattern,[ whereas Clarence Lucas defined the two forms in precisely the opposite way. More recently, however, some progress has been made toward making a useful distinction for the usage of the seventeenth and early eighteenth centuries, when some composers (notably Frescobaldi and François Couperin) deliberately mixed the two genres in the same composition.

~ Source: https://en.wikipedia.org/wiki/Passacaglia

Bernard Haitink, Anton Webern: “Im Sommerwind”
WEBERN | Concerto for Nine Instruments, op. 24 | Simon Rattle
Webern: Das Augenlicht, Op.26
BERLINER “CARL MARIA VON WEBER” MÄNNERCHOR ~ Der König von Thule ~ Ltg. ANDREAS WIEDERMANN (1993)…

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *