Leadbeater (Charles Webster) – Besant (Annie Wood) – Steiner (Rudolf Joseph Lorenz) – Eunike / Steiner (Anna Emilie Emma Schultz) – Steiner-von Sivers (Marie) – Wegman (Maria Ita)

For an article about Leadbeater here see former page…

* The fact that Leadbeater admitted under oath in 1906 to having performed sexual acts on young boys in his care on numerous occasions and often in ongoing circumstances. This confession, which he made after complaints and allegations from several boys, quite rightly resulted in his being forced out of the Theosophical Society in shame and disgrace, only to later be invited back and readmitted by Annie Besant, much to the disgust of many other Theosophists.

———————–

Charles Webster Leadbeater (Stockport (Verenigd Koninkrijk), 16 februari 1854[1] – Perth (Australië), 1 maart 1934) was een Britse bisschop van de Vrij-Katholieke Kerk die voornamelijk bekend is als theosoof.

Leadbeater was oorspronkelijk een anglicaanse priester. Hij werd in 1883 lid van de Theosofische Vereniging. Nadat hij Helena Petrovna Blavatsky ontmoette in Londen, in 1884, vertrok hij naar India. Na haar overlijden in 1891 werd hij de belangrijkste ideoloog van de Theosophical Society.

Jeugd en periode in Engelan

Leadbeater heeft zijn jeugd en afkomst zelf in een aantal artikelen alsmede zijn boek The perfume of Egypt and other weird stories beschreven. De familie Leadbeater zou van Normandische afkomst zijn en zich in de periode van Willem de Veroveraar in de elfde eeuw in Engeland gevestigd hebben. De naam Leadbeater zou ontleend zijn aan het Franse Le Batre. Gedurende zijn hele leven in de theosofische gemeenschap hield Leadbeater ook vol dat hij in 1847 was geboren. Dat is hetzelfde geboortejaar als dat van Annie Besant.

Hij zou op de leeftijd van twaalf jaar met zijn ouders en zijn broer Gerald naar Zuid-Amerika zijn gegaan waar zijn vader directeur was van een spoorwegmaatschappij in Brazilië. In zijn publicaties hierover worden enkele avonturen beschreven, waaronder de beestachtige moord door Indianen op zijn broer en zijn gevangenneming door rebellen. Tijdens reizen door het continent zag hij de verloren schatten van de Inca’s en werd hij vertrouwd gemaakt met hun geheime rituelen. Na terugkeer in Engeland zou hij gestudeerd hebben aan de Universiteit van Oxford. De studie moest hij opgeven, omdat het vermogen van de familie verloren was gegaan bij het faillissement van een bank.

Biografisch onderzoek heeft aangetoond dat al deze verhalen leugens waren. Leadbeater heeft nooit een broer gehad of in Oxford gestudeerd en had tot zijn eerste reis in 1884 naar India Engeland nooit verlaten.

Leadbeater werd in 1878 benoemd tot diaken van de parochie Bramshott van de Anglicaanse Kerk in het graafschap Hampshire. Het volgende jaar werd hij gewijd tot priester. In de jaren daarna ontwikkelde hij een grote belangstelling in het bovennatuurlijke en met name in het spiritualisme. Door het lezen van The occult world van Alfred Percy Sinnett maakte hij kennis met de theosofie en raakte daarin geïnteresseerd. In 1883 werd hij lid van de Theosofische Vereniging. In 1884 had hij zijn eerste ontmoeting met Helena Blavatsky tijdens haar bezoek aan Londen en vertrok hij naar India.

India

In 1885 vertrok hij naar Ceylon. Hij gaf er les in een school voor arme jongens, opgericht door Kolonel Henry Steel Olcott. Blavatsky verliet in 1886 Adyar, het hoofdkwartier van de Theosophical society, om naar Europa te gaan en De Geheime Leer (1888) te schrijven. Leadbeater bleef in het hoofdkwartier en gedurende een periode van tweeënveertig dagen zou hij er van Meester Koot Hoomi (Kuthumi) het vermogen van ‘astrale helderziendheid’ hebben geleerd. Op vraag van Alfred Percy Sinnett vertrok Leadbeater met zijn leerling Curuppumullage Jinarajadasa in 1889 naar Londen. Hij werd huisonderwijzer van de zoon van Sinnett en George Arundale. Blavatsky stierf in 1891 en Olcott en Besant namen de leiding over de Theosophical society op zich. Mede door het ontwikkelde vermogen van Leadbeaters astrale helderziendheid, waardoor hij van de theosofische “meesters” kennis over het oude Atlantis en Lemurië zou hebben kunnen ontvangen, was William Scott-Elliot in staat in 1896 The Story of Atlantis en in 1904 The Lost Lemuria te publiceren. Sinnett schreef het voorwoord, maar Leadbeater werd niet als mede-auteur genoemd. De boeken werden gebundeld uitgegeven in 1925 met de titel The Story of Atlantis and the Lost Lemuria, met vier kaarten van Atlantis en twee van Lemurië.

Ontuchtschandaal

In 1906 legde Leadbeater noodgedwongen al zijn taken binnen te Theosofische Vereniging neer na diverse klachten over zijn omgang met jonge jongens. Hij had diverse malen masturbatie gepropageerd als middel tegen seksuele gedachten, bovendien zou hij met enkelen in een bed geslapen hebben en waren er vermoedens van het verrichten van seksuele handelingen.  Nadat Annie Besant in 1907, na het overlijden van Olcott, president van de Theosofische Vereniging was geworden werd Leadbeater weer toegelaten. Meer beschuldigingen en vermoedens van ontucht zouden hem zijn verdere leven blijven achtervolgen.

Krishnamurti

In 1909 ontdekte hij de 14-jarige Jiddu Krishnamurti op het privé-strand in Adyar. Leadbeater was ervan overtuigd dat de jongen de nieuwe Wereldleraar en het voertuig en boodschapper was van de Maitreya, de Boeddha van de Toekomst. Leadbeater hield zich bezig met de opvoeding van Krishnamurti en zijn jongere broer Nityananda. Het voogdijschap van de jongens kwam in handen van Besant. De vader van Krishnamurti probeerde met juridische stappen het voogdijschap terug te krijgen omdat hij de bemoeienis van Leadbeater met de opvoeding van zijn zonen ongewenst vond en bovendien beschuldigde hij Leadbeater van het plegen van ontucht met Krishnamurti. Ontucht werd nooit bewezen en de voogdij bleef in handen van Besant. In later leven weigerde Krishnamurti nog te spreken over zijn relatie met Leadbeater. Hij heeft enkel nog eens verteld aan zijn goede vriendin en biografe Mary Luytens dat Leadbeater ‘het kwaad’ was en dat ‘de gedachte aan Leadbeater, of het horen van zijn naam alleen al onsmakelijk was’.

De positionering van Krishnamurti ontmoette weerstand binnen de theosofische beweging. Die groeide toen Leadbeater vanaf 1910 in het tijdschrift The Theosophist een serie artikelen publiceerde onder de naam Rents in the Veil of Time. Hij construeerde daarin voor Alcyone, zoals hij het “hoger zelf” van Krishnamurti noemde, een reïncarnatielijn die terug ging tot het jaar 22.662 voor Chr. Ook voor 46 anderen, theosofen die meestal in Adyar verbleven, construeerde hij een dergelijke lijn. Op basis van zijn astrale helderziendheid wist hij voor ieder van die personen een beschrijving te geven van al hun vorige levens. De beschrijvingen van de vorige levens van de 46 theosofen waren vrijwel altijd gerelateerd aan vorige incarnaties van Alcyone. Zo was zijn voormalige privé-secretaris, de nog in Adyar verblijvende Johan van Manen, in zijn eerste leven – rond 18.209 voor Chr.- een zus van Alcyone in zijn 25e reincarnatie. In 1914 maakten Annie Besant en Leadbeater bekend de serie artikelen in boekvorm te willen publiceren onder de titel The lives of Alcyone. Dat ging een aantal theosofen in Adyar te ver. Met anderen probeerde Van Manen de uitgave te verhinderen. Het werd in boekvorm uiteindelijk toch in 1924 gepubliceerd.

De kwestie rond de positionering van Krishnamurti leidde onder meer tot de definitieve breuk met Rudolf Steiner. Het gevolg was ook dat het overgrote deel van de leden van de Duitse, Oostenrijkse en Zwitserse sectie het lidmaatschap van de Theosofische Vereniging beëindigde. In totaal zegden ruim 15.000 leden het lidmaatschap op, ongeveer een derde deel van het totaal.

Op Mars en Mercurius

In 1911 werd het boek The Inner Life van Leadbeater gepubliceerd. Een van de meer curieuze hoofdstukken handelt over zijn meerdere bezoeken aan de planeten Mars en Mercurius. Leadbeater geeft in het hoofdstuk uitgebreide en gedetailleerde informatie over de bewoners van Mars. Hij beschrijft onder veel meer dat deze er niet zoveel anders uitzien dan wij, alleen een stuk kleiner van gestalte. Buiten een aantal wilde stammen behoren alle Marsbewoners tot hetzelfde ras en zijn er nauwelijks verschillen in huidskleur. Wel kunnen bijvoorbeeld blondines en brunettes onderscheiden worden. De meerderheid van de bewoners heeft echter geel haar en blauwe of violette ogen en zien er enigszins Noors uit.

De Marsbewoners zijn dol op bloemen waarvan er dan ook veel variëteiten zijn en hun steden zijn gebouwd op het model van een tuinstad. Mars wordt geregeerd door een koning, hoewel de monarchie niet erfelijk is. Het samenlevingsmodel is gebaseerd op polygamie maar het is gebruikelijk alle kinderen op zeer jonge leeftijd in handen van de staat te stellen die verder voor hun opvoeding zorgt. De grote meerderheid van de mensen kent dus geen gezinstraditie en niemand weet wie zijn vader of moeder is.

Ook op Mars is een geheim genootschap van adepten waarvan in het boek vermeld wordt dat het hoofd in 1911 een leerling van een van de mahatma’s is. De beschrijving over Mars eindigt met de verzekering van Leadbeater aan de lezer dat alle door hem over Mars gegeven informatie berust op observatie en onderzoek gedurende meerdere van zijn bezoeken aan de planeet. Er volgen daarna nog opmerkingen dat het op Mercurius toch lang niet zo heet is als men zou kunnen verwachten voor een planeet zo dicht bij de zon en ook dat de verschillen in zwaartekracht op beide planeten vergeleken met die op aarde niet voor echt grote problemen zorgen.

Australië

The Manor‘, Sydney, Australië, waar Leadbeater verbleef van 1922 tot 1929.

In 1914 kwam op uitnodiging van Annie Besant de theosoof én sinds 1913 priester binnen de Oudkatholieke KerkJames Ingall Wedgwood (1892-1951), naar Adyar. Aartsbisschop Matthew, die Wedgwood tot priester had gewijd werd in 1915 Rooms-katholiek. Wedgwood wijdde de achtendertig jaar oudere Leadbeater in 1915 in in de Orde van de Universele Paravrijmetselarij, waarvan hij grootsecretaris was. Leadbeater vertrok in 1915 naar Australië. 13 Februari 1916 werd Wedgwood volgens de Roomse rite tot bisschop gewijd en dat is tegelijk de stichtingsdatum van de Vrij-katholieke Kerk, die Wedgwood oprichtte. Terwijl Blavatsky zich herhaaldelijk zeer negatief over het katholicisme had uitgelaten. Maar zij was in 1891 overleden. Wedgwood wijdde Leadbeater in 1916 tot bisschop van de Vrij-katholieke Kerk. In 1922 huurde de Theosophical Society ‘The Manor‘ in de wijk Mosman in Sydney, dat uitgroeide tot een van de drie belangrijkste plekken van de society. De andere waren Adyar en Ommen, het hoofdkwartier van de Internationale Orde van de Ster in het Oosten. Leadbeater nam er jonge vrouwelijke studenten aan, waaronder Clara CoddDora van Gelder en Mary Lutyens (die later een geautoriseerde biografie van Krishnamurti schreef). Krishnamurti woonde met zijn broer in een huis in de buurt. In 1923 legde Wedgwood alle taken binnen de theosofie en de Kerk neer, wegens ontuchtschandalen met jongens. In Parijs raakte Wedgwood aan de cocaïne verslaafd, waarna Besant hem nog aan een onderkomen in Huizen hielp.

Nalatenschap

Leadbeaters naam is verbonden gebleven aan de volgende gebeurtenissen of activiteiten:

  • Het ontdekken van Jiddu Krishnamurti en Curuppumullage Jinarajadasa en het verzorgen van hun opleiding.
  • De uitbouw van de Vrij-Katholieke Kerk.
  • De uitbouw van de Gemengde Vrijmetselarij.
  • Het medebezielen van de Theosofische Vereniging.
  • Zijn helderziende waarnemingen inzake energetische werking van de christelijke liturgie, de Hindoe-ceremoniën en het rituaal in de Vrijmetselarij.
  • Het uitwerken van de Occulte Scheikunde.

Werken

  • Ancient Mystic Rites
  • The Astral Plane
  • The Beginnings of the Sixth Root Race
  • The Chakras
  • The Christian Creed
  • Clairvoyance
  • Creating Character
  • The Devachanic Plane
  • Dreams
  • Glimpses of Masonic History
  • The Hidden Life in Freemasonry
  • The Hidden Side of Lodge Meetings
  • The Hidden Side of Things
  • How Theosophy came to me
  • The Inner Life
  • The Inner Side of Christian Festivals
  • Invisible Helpers
  • The Law of Sacrifice
  • The Life After Death
  • The lives of Alcyone
  • Light on the Path
  • Man: Visible and Invisible
  • Man: Whence, How and Whither
  • The Masters of the Path
  • The Monad
  • Occult Chemistry
  • The Occult History of Java
  • The Other Side of Death
  • Our Relation to Children
  • An Outline of Theosophy
  • Perfume of Egypt and Other Weird Stories
  • The Perfume of Egypt
  • The Power and Use of Thougt
  • The Science of the Sacraments
  • The Smaller Buddhist Catechism
  • Soul’s Growth Through Reincarnation – Vol I-X
  • Spiritualism and Theosophy
  • Starlight
  • Talks on ‘At the Feet of the Master’
  • Talks on the Path of Occultism – Vol I-III
  • A Textbook of Theosophy
  • The Theosophist Attitude
  • Thougt Forms
  • To Those Who Mourn
  • Vegetarianism and Occultism
  • The World Mother as Symbol and Fact

https://nl.wikipedia.org/wiki/Charles_Webster_Leadbeater

—————————

Annie Besant (Clapham (Londen), 1 oktober 1847 – Adyar (Chennai), India20 september 1933) was een Engelse feministesocialiste, publiciste, vrijmetselaartheosoof en uiteindelijk tweede internationale presidente van de Theosophical Society (Adyar).

De eerste jaren

Annie Besant werd geboren als Annie Wood en kwam uit een Ierse familie. Op zeer jonge leeftijd stierf haar vader. Hij liet het gezin zonder geld achter. Omdat haar moeder niet kon instaan voor de opvoeding van haar dochter, werd Besant opgevoed door een vriendin van de familie: Ellen Marryat. Besant kreeg een christelijke opvoeding. Dienstbaarheid en onafhankelijkheid werden haar meegegeven.

In 1867 huwde ze Frank Besant, een anglicaans geestelijke die kort daarna vicaris werd. Het gezin kreeg twee kinderen: Digby en Mabel. Het huwelijk werd een catastrofe. Conflicten ontstonden over geld en het onafhankelijkheidsgevoel van Besant. Volgens haar man had een gehuwde vrouw niet het recht om geld of andere eigendommen te bezitten. Het geld dat Besant verdiende met het schrijven van korte verhalen, kinderboeken en artikels, moest ze dan ook afgeven aan haar man. Het huwelijk ging nog meer bergaf toen Besant zich inliet met politiek. Ze steunde de mensen die zich wilden verenigen om betere arbeidsomstandigheden te verkrijgen. Besant verliet haar gezin en vertrok naar Londen.

Het was niet enkel haar huwelijk, ook aan haar geloof twijfelde ze. Besant ging raad vragen bij verscheidene geestelijken, zelfs bij Dr. Pusey, toenmalig hoofd van de Anglicaanse Kerk. Zijn antwoord kon haar niet bevredigen.

Besant keerde nog eenmaal terug naar haar gezin, in een poging om haar huwelijk te redden. Dit leek nutteloos en ze keerde naar Londen terug. Voor haar man was een echtscheiding uitgesloten. Annie Wood zou voor de rest van haar leven de naam Besant dragen. Een korte tijd kon ze contact houden met haar kinderen. Besant kreeg een kleine vergoeding van haar man, toen Mabel een korte tijd bij haar verbleef. Uiteindelijk zouden de twee kinderen definitief toegewezen worden aan hun vader.

Besant en politiek

Besant vocht voor wat ze vond dat juist was: vrijheid van denken, vrouwenrechten, secularisme, geboortecontrole, socialisme en werknemersrechten. In Londen kwam ze in contact met nieuwe mensen, nieuwe ideeën. Ze twijfelde aan haar christelijk geloof en begon artikels te schrijven over de Kerk. Zo schreef ze over de manier waarop de Kerk het leven van de gewone mens controleerde. Haar schrijverstalent bleef niet onopgemerkt. Ze kreeg een column in de National Reformer, de krant van de National Secular Society. Ze ontmoette Charles Bradlaugh, een vooraanstaand lid van de vereniging en mocht haar mening en ideeën publiekelijk uiteenzetten. Ze reisde veel en hield lezingen over de meest belangrijke onderwerpen. Steeds vroeg ze hervorming, verbetering en vrijheid. Jarenlang was Besant met Bradlaugh bevriend. Toen ze samen, naar aanleiding van een pamflet geschreven door de Amerikaan Charles Knowlton, in 1877 in Engeland het boek The Fruits of Philosophy uitgaven over geboortebeperking, werden ze gearresteerd. Ze werden schuldig bevonden en het leek erop dat ze naar de gevangenis zouden moeten. Bradlaugh en Besant kregen de steun van de Liberale Pers. Uiteindelijk werd de zaak gesloten wegens een technische fout. Alle beschuldigingen werden niet correct en volledig genoteerd.

Door dit schandaal kon Frank Besant, haar man, de rechter overtuigen van het feit dat zij niet geschikt was haar kinderen op te voeden. Besant verloor definitief haar kinderen. Bradlaughs politieke ambities werden niet aangetast door het Knowlton-schandaal. In 1881 werd hij lid van het parlement.

Besant werd als vrijmetselaar geïnitieerd in de Engelse federatie van de Ordre Maçonnique Mixte International Le Droit Humain.

Besant onderhield ook nauwe contacten met de Irish Home Rulers. Het waren toen cruciale jaren. De Ierse nationalisten trachtten een bondgenootschap te stichten met de Liberalen en de Radicalen. Ze steunde hen door het schrijven van columns. Ze ontmoette ook leiders van die beweging, waaronder Michael Davitt. Davitt was vrij radicaal. Hij wilde een directe confrontatie met de grootgrondbezitters. Besant sprak en schreef in het voordeel van Davitt en zijn Land Liga.

Door zijn parlementair werk vervreemdde Bradlaugh van Besant. Vrouwen konden toen nog geen deel uitmaken van de parlementaire politiek en Besant zocht een politieke uitweg. Ze oordeelde dat haar capaciteiten als spreker, schrijver en organisator de politiek goed zou kunnen doen. Voor Besant was politiek, vriendschap en liefde steeds nauw met elkaar verbonden. Haar keuze voor het socialisme was het gevolg van een vriendschap met George Bernard Shaw. Shaw was een jong Iers schrijver die in Londen woonde. Hij was tevens een belangrijk lid van de Fabian Society. Besant was onder de indruk van zijn werk. Ze werd lid van de vereniging, die in haar eerste jaren bestond uit mensen die meer met spiritualiteit bezig waren dan met politiek. Ze zochten alternatieven voor het kapitalistisch systeem. Besant schreef nu voor deze vereniging en door haar relatie met Shaw ontstond een breuk met Bradlaugh.

Werkloosheid was in die tijd een hoofdbekommernis en in 1887 werden protestmeetings gehouden op Trafalgar Square. Besant aanvaardde om op de meeting van 13 november 1887 als spreker op te treden. De politie trachtte de samenkomst te stoppen doch faalde. Gevechten braken uit en een grote politiemacht kwam op de been. Veel aanhoorders raakten gewond, honderden werden gearresteerd en er viel één dode. Besant gaf zich aan voor arrestatie, doch de politie weigerde. De gebeurtenis werd door de kranten Bloody Sunday genoemd. Besant werd door de ene krant als schuldige aangezien en voor de andere krant was ze een heldin. Besant organiseerde wettelijke hulp voor de gearresteerden en hun familie.

Socialisten stelden vast dat ze, door dergelijke manifestaties, ook voor zichzelf konden opkomen. Dit was tot dan toe een voorrecht geweest voor werknemers van de hogere klasse. Socialisten wensten nu de ongeletterde mannen en vrouwen samen te brengen en hen te laten opkomen voor betere vergoedingen en arbeidsvoorwaarden. Voor Besant was haar grootste overwinning haar inmenging in de London Matchgirls strike van 1888. Ze werd meegesleurd in deze eerste, werkelijk belangrijke strijd van de New Unionists van Herbert Burrows. Burrows had contacten gelegd met werknemers van Bryant and May’s luciferfabriek in Bow, Londen. De werknemers waren meestal jonge vrouwen van Ierse afkomst en ze werden zeer laag betaald. Ze stonden ook bloot aan kwaadaardige ziekten die het gevolg waren van het gebruik van witte fosfor bij de fabricatie van lucifers.[2] Een aantal jonge vrouwen had hulp gevraagd aan Burrows en Besant. Besant richtte een comité op en de vrouwen gingen in staking voor beter loon en arbeidsomstandigheden. De actie kende een enorme publieke belangstelling en steun. Besant leidde demonstraties van de match-girls en binnen de week keurde de firma betere lonen en arbeidsvoorwaarden goed. Besant hielp daarna met het opzetten van een degelijke vereniging en een sociaal centrum. Het was de allereerste keer dat een campagne een dergelijk succes kende en het werd gezien als een mijlpaal in de vroege jaren van het Brits Socialisme.

In 1884 had Besant vriendschap gesloten met Edward Aveling, een jong socialistisch leraar. Aveling had de vertaling gedaan van de belangrijke werken van Marx. Hij had een grote invloed op Besant en zij was een grote hulp bij zijn werk. De situatie verziekte toen Aveling ging inwonen bij Eleanor Marx, de dochter van Karl Marx. Spanningen ontstonden tussen Besant en Eleanor. Aveling en Eleanor sloten zich aan bij de Socialist League, een kleine marxistische splintergroep die zich gevormd had rond de artiest William Morris. Morris trachtte Besant te overtuigen zich ook aan te sluiten bij zijn groep. Besant sloot zich echter aan bij de SDF. Ze bleef hier lid gedurende enkele jaren en werd een van de beste sprekers. Vreemd genoeg bleef ze ook lid van de Fabian Society.

Besant was lid van de Theosophical Society (Adyar). Naast haar taak in de Society, bleef Besant zich inzetten voor concrete politieke knelpunten. Ze was lid van de Indian National Congress, van oorsprong een debatgroep welke elk jaar samenkwam om oplossingen te zoeken voor politieke onderwerpen. De groep was vooral gericht op de Indiërs uit de middenklasse, zette zich nog niet in voor de andere bevolkingsklassen en kende nog geen lokale organisaties. Toen in 1914 in Europa de Eerste Wereldoorlog uitbrak, had Engeland de steun van zijn ganse rijk nodig in zijn strijd tegen Duitsland. Besant vond dat de hulp die Engeland nodig had, een kans bood aan India. Als redacteur van het blad New India schreef ze een nogal veroordelend artikel aan het adres van Engeland. Ze eiste onderhandelingen voor zelfbestuur. De Engelse regering weigerde elke discussie zolang de oorlog duurde. In 1916 richtte Besant de Home Rule League op, een partij die voor India kon vechten en eisen voor verandering kon stellen. De League werkte het gehele jaar door en bouwde een sterke structuur van lokale afdelingen op. Het was nu mogelijk om demonstraties en publieke bijeenkomsten te organiseren. In juni 1917 werd Besant gearresteerd en in de gevangenis opgesloten. Het Congress en de Muslim League staken de hoofden bij elkaar en organiseerden protesten om Besant vrij te krijgen. Deze arrestatie van Besant gaf iedereen die onafhankelijkheid voor India wenste, de gelegenheid om samen te werken en het beoogde doel te bereiken. De Engelse Regering werd verplicht toegevingen te doen. De eis was zelfbestuur voor India en stappen in die richting werden gezet. Besant werd vrijgelaten en in december nam zij, voor een jaar, de taak van President of Congress op zich. Na de oorlog was er geen weg terug meer. De advocaat Mohandas K. Gandhi trad op de voorgrond. Hij besefte dat onafhankelijkheid van India de enige oplossing was en ging zich inzetten voor zelfbestuur. Gandhi die zich in Zuid-Afrika op een vredelievende manier had ingezet voor de Indiërs, wilde deze trend ook nu doorvoeren. Besant was hiermee niet zo gelukkig. Toch zou ze zich, ondanks alles, blijven inzetten voor de vrijheid van India.

Besant en Theosofie

Besant (foto Franz Ziegler)

Besant was een uitstekend schrijver en tevens een sterk redenaar. In 1889 werd haar gevraagd, voor de Pall Mall Gazette, een recensie te schrijven over De Geheime Leer, een boek van Helena Petrovna Blavatsky. Nadat ze het boek gelezen had, verzocht ze de auteur om een interview. Ze ontmoette Blavatsky in Parijs. Deze ontmoeting was overtuigend voor Besant en ze verdiepte zich in de theosofie. Besant beëindigde haar lidmaatschap bij de Fabian Society in 1890 en ze verbrak al haar contacten met de marxisten. Ze werd lid van de Theosophical Society en bij de dood van Blavatsky, in 1891, was ze een van de leidende figuren in de Vereniging. Er werd gekozen voor een tweekoppig leiderschap van de T.S. (Theosophical Society):Judge-Besant.

In 1893 vertrok Besant naar India. De vereniging was in crisis in 1894-95, nadat Besant haar mede-‘chela’ Judge beschuldigde van het feit, dat hij deed voorkomen een brief van de Meesters te hebben ontvangen. Vier jaar na Blavatsky’s overlijden ontstond een scheuring in de Vereniging en vormden zich de ‘Theosofische Vereniging’ (Adyar) en het ‘Theosofisch Genootschap’ (Point Loma). In 1895 vestigde ze zich in Benares (nu Varanasi). Ze begon daar met haar nieuwe religieuze en onderwijzende werk. Ze richtte het Central Hindu College op in 1898. Een school voor jongens, met de bedoeling nieuwe leiders voor India op te leiden. De jongens leefden als monniken. Ze brachten 90 minuten in gebed door, bestudeerden de hindoegeschriften en moderne wetenschappen. Het duurde drie jaar voor al het geld voor de school was verzameld dat voornamelijk van adellijke families kwam. Besant vroeg aan George Arundale, een leerling van Leadbeater, om onderricht te geven in de school als professor voor het vak geschiedenis, wat hij accepteerde.

Tussen 1895 en 1906 ontstond een gestage groei in de vereniging. Kolonel Henry Steel Olcott en Besant bezochten vele landen en gaven overal lezingen. In India kregen ze hulp van Lilian Edger en in Amerika van Curuppumullage Jinarajadasa. In 1906 werd er door een comité van de Vereniging zelf onderzoek gedaan naar de beschuldigingen aan het adres van Leadbeater en hij werd schuldig bevonden aan ongepast seksueel gedrag met jongens en uit de Vereniging gezet. Op 17 februari 1907 overleed Kolonel Olcott. Hij had Besant aangewezen als zijn opvolger.

Met Besant als presidente begon een nieuw tijdperk in de geschiedenis van de Theosofische Vereniging. Ze liet Leadbeater terugkeren tot de Vereniging, waarop verschillende leden hun lidmaatschap opzegden. Hij was volgens haar haar intermediair met de Meesters en ze was daarmee volledig van hem afhankelijk. Kolonel Olcott had het meeste van zijn werk op het eiland Ceylon gedaan en baanbrekend werk op gebied van het Theravada-boeddhisme. Onder het leiderschap van Besant werden de activiteiten meer op India gericht. Ook bracht ze de hindoe-inzichten meer op de voorgrond. Besant was een voorbeeld voor de leden en ze spoorde de leden aan om theosofie zo veel mogelijk in praktijk om te zetten, zowel op religieus, sociaal, economisch als op politiek vlak.

Het domein van de Society was, bij de aankoop, 11 ha groot. Onder het presidentschap van Besant werd het domein in Adyar aanzienlijk uitgebreid. De huidige oppervlakte bedraagt 108 ha.

Toen in februari 1914 Charles Webster Leadbeater voor een rondreis naar Australië vertrok, bleef Besant in India. In augustus van dat jaar brak in Europa de Eerste Wereldoorlog uit. Besant, die in India bleef, ontplooide haar politieke vaardigheden voor de onafhankelijkheid van India. Een gevolg hiervan was dat er in heel India een enorme interesse in theosofie ontstond. Het enthousiasme waarmee Besant de Vereniging steeds weer inspireerde, mondde uit in het First World Congress, gehouden in Parijs in 1921. Datzelfde jaar ontving Besant een doctoraatstitel, uitgereikt door de Benares Hindu University en ze vertrok naar Australië. Een aantal leden hadden hun ongenoegen geuit over het werk van Leadbeater als bisschop van de Vrij-Katholieke Kerk. In de Manor bij Mosman in Australië werd een tweede spiritueel centrum geopend. Het centrum stond onder leiding van Leadbeater.

De Europese Congressen vonden plaats op regelmatige basis, behalve tijdens de oorlogsjaren. In 1924 werd besloten een derde spiritueel centrum op te richten in OmmenNederland. De eerste directeur was J.I. Wedgwood (1892-1951), vanaf 1924 woonachtig in Huizen, die in 1916 tot bisschop gewijd was volgens de roomse ritus. Nog datzelfde jaar werd in Londen een grote bijeenkomst gehouden in Queen’s Hall. Een eerbetoon aan Besant ter gelegenheid van vijftig jaar openbaar leven. Besant werd geprezen voor haar inzet, ten dienste van de mensheid.

In december 1925 werd het vijftigjarig bestaan van de Theosofische Vereniging gevierd. Besant reisde rond in India en was aanwezig op heel wat Jaarlijkse Conventies van Europese Secties. Ze bezocht ook de Verenigde Staten, waar ze tot april 1927 zou blijven. Ze verbleef meestal in Californië waar ze de plannen van de Happy Valley Foundation  op de voet volgde. Interesse in het werk van de Theosofische Vereniging bleef groeien. Bij haar rondreizen en lezingen kreeg ze hulp van George Arundale en Curuppumullage Jinarajadasa.

In 1929 werd Besant voor de vierde maal herkozen tot internationale president. Curuppumullage Jinarajadasa had ontslag genomen als vicepresident en Besant benoemde in zijn plaats A.P. Warrington. Tevens werd dat jaar het derde Wereldcongres gehouden in Chicago. De vooruitzichten voor de Vereniging waren prima, wat tijdens het congres sterk werd benadrukt.

Besant zat het Europees Congres voor, gehouden in 1930 in GenèveZwitserland. Later dat jaar gaf ze haar laatste lezing op de Conventie in Benares. Het onderwerp van haar uiteenzetting was: The Future of the Theosophical Society.

Besant en Krishnamurti

Kort na de verkiezing van Besant tot presidente van de Theosofische Vereniging, ontdekte Charles Webster Leadbeater in 1909 de jonge Jiddu Krishnamurti op het privéstrand van Adyar. Krishnamurti, toen veertien jaar oud, leefde daar sinds een paar maanden met zijn vader en zijn broer. De ontdekking bracht een omwenteling teweeg binnen de Society. Jiddu Krishnamurti werd door Leadbeater gezien als iemand met een zuivere aura. Volgens hem en Besant zou Krishnamurti een nieuwe wereldleider worden. De twee jongens werden opgevoed en onderwezen door theosofen. Besant verkondigde de nieuwe doctrine, dat er een ‘wereldleraar’ kon worden verwacht. Krishnamurti zou het ‘voertuig’ zijn voor de terugkerende Christus. Verschillende (ex-) leden, zoals Alice Leighton Cleather, beschouwden dit als ‘neo-theosofie’ (zelfs ‘anti-theosofie’ en ‘anti-occultisme‘) en niet in lijn met de oorspronkelijke leer van Blavatsky. Volgens Cleather ruïneerde Besant onder invloed van de “seks-crimineel” Leadbeater de Vereniging. Besant trok met Krishnamurti de hele wereld rond en richtte in 1911 de World Order of the Star in the East op. Ze plaatste Krishnamurti aan het hoofd van deze organisatie. Tijdens het Sterkamp iOmmen, in 1929 ontbond hij de organisatie en vier jaar later in 1933 maakte hij zich los van de theosofie en ging sindsdien een eigen weg. Toch bleef hij bevriend met Besant totaan haar dood. Het idee van de komst van een wereldleraar werd van Besant en Leadbeater overgenomen door Alice Bailey en later Benjamin Creme.

Besant trachtte de levensvisie van Krishnamurti toe te passen in haar leven, doch slaagde daarin niet echt.

Naar Annie Besant is de wijk Besant Nagar in Chennai genoemd.

Bibliografie

  • The Political Status of Women (1874)
  • Marriage, As It Was, As It Is, And As It Should Be: A Plea For Reform (1878)
  • The Law Of Population (1877)
  • Autobiographical Sketches (1885)
  • “Why I became a Theosophist” (1889)
  • An Autobiography (1893)
  • The Ancient Wisdom (1898)
  • Bhagavad Gita (1905) (vertaling, samen met Bhagavan Das)
  • Introduction to Yoga (1908)
  • Occult Chemistry (with Leadbeater) (1919)
  • The Doctrine of the Heart (1920)
  • Esoteric Christianity
  • Reïnkarnatie. Amsterdam: Theosofische Uitgeversmaatschappij, 1905. vertaald uit het Engelsch door Johan van Manen

Voetnoten

  1.  Meester K.H. schreef er in brief no.86 van de Mahatmabrieven aan Alfred Percy Sinnett over: ‘Toch is het boek dat ze hebben uitgegeven – “The Fruits of Philosophy” schandelijk en hoogst verderfelijk in zijn uitwerking (..) Ik heb het boek niet gelezen – en zal dat ook nooit doen; maar ik zie de onreine geest, de dierlijke aura ervan vóór mij, en ik zeg nogmaals, dat de adviezen die in het werk worden gegeven, in mijn ogen afschuwelijk zijn; het zijn meer de vruchten van Sodom en Gomorra dan van de Filosofie, waarvan het zelfs de naam verlaagt.’ (p.451, Nederlandse editie 1979)
  2.  https://www.historic-uk.com/HistoryUK/HistoryofBritain/Match-Girls-Strike/?utm_source=Historic+UK+Newsletter&utm_campaign=b460ac29d8-newsletter-sept-2022_COPY_01&utm_medium=email&utm_term=0_38bae6d875-b460ac29d8-97288308
  3.  Benares Hindu UniversityGearchiveerd op 28 december 2021.
  4.  Happy Valley FoundationGearchiveerd op 24 december 2021.
  5.  Cleather, A.L. (1922), H.P.Blavatsky, A Great Betrayal, A Mystic World Reprints, 2016, p. 16

[bewerken | brontekst bewerken]

https://nl.wikipedia.org/wiki/Annie_Besant

 

—————————–

 

Rudolf Joseph Lorenz Steiner (Donji Kraljevec, 25 of 27 februari 1861
Dornach30 maart 1925) was een Oostenrijkse esotericus, schrijver, architectfilosoof die een geheel eigen zienswijze op pedagogie had. Hij is bekend geworden als grondlegger van de antroposofie en zijn praktische toepassingen, zoals de Vrije scholen in Nederland, in België de Steinerscholen, in Duitsland bekend onder de naam Waldorfschule, de antroposofische geneeswijze, de heilpedagogie, de sociale driegeleding en de biologisch-dynamische landbouw. Ook heeft hij hulp en advies geboden bij de oprichting van het kerkgenootschap De Christengemeenschap.

Een aanzienlijk aantal ideeën van Steiner worden door de wetenschappelijke en academische wereld als pseudowetenschappelijk beschouwd. Hij was ook vatbaar voor pseudogeschiedenis.

Steiner over antroposofie

Steiner karakteriseerde zijn systeem van antroposofie als volgt:

“Antroposofie is een weg naar inzicht die het geestelijke in de mens met het geestelijke in de kosmos wil verbinden. Zij maakt zich in de mens kenbaar als een behoefte van het hart en van het gevoel. Zij moet haar rechtvaardiging vinden in het vermogen deze behoeften te bevredigen. Alleen diegene die in de antroposofie vindt waar hij vanuit zijn gemoed naar zoeken moet, kan haar waarde erkennen. Daarom kunnen antroposofen alleen mensen zijn die bepaalde vragen over het wezen van de mens en wereld even existentieel ervaren als zij honger en dorst ervaren.”

— Rudolf Steiner, Kerngedachten van de antroposofie [Wat Michaël wil] (1924, vertaling 1996)

Rudolf Steiner zag de geschiedenis van de mensheid als een progressieve ontwikkeling van de individuele ziel, maar wel als onderdeel van een spirituele hiërarchie. In oudere tijdperken had de ziel in een meer of minder dromend bewustzijn een directe waarneming of gewaarwording van geestelijke wezens. Deze gewaarwordingen verdwenen langzaam maar zeker met de ontwikkeling van de mens tot een zelfstandig individu met een eigen verstand en een Ik-bewustzijn. Uitgaande van dit Ik-bewustzijn is het volgens Rudolf Steiner mogelijk opnieuw tot waarneming van geestelijke wezens en het geestelijke in de kosmos te komen. Dat deze ontwikkeling mogelijk is, is volgens Rudolf Steiner een van de gevolgen van de Christusimpuls in de wereld.

Steiner verkondigt dat organismen (en de mens in het bijzonder), en de processen die zich in hen afspelen, het resultaat zijn van invloeden uitgaande zowel van de aarde als vanuit de kosmos (zonmaan en sterren). Hij werkte op het gebied van astronomie samen met Elisabeth Vreede, die de leider werd van de Mathematisch-Astronomische Sectie van de Antroposifische Vereniging.

Hij bracht zijn eigen vermeende buitenzintuiglijke waarnemingen in verband met de natuurwetenschappelijke waarnemingen van Johann Wolfgang Goethe (1749-1832), die onder meer een theorie had ontwikkeld over de groei van de plant. Volgens Steiner bevestigden zijn buitenzintuiglijke waarnemingen sommige klassieke theorieën, onder andere van Aristoteles. Zo aanvaardde hij bijvoorbeeld de indeling van de menselijke psyche in vier basistemperamenten, namelijk het cholerische, het sanguinische, het flegmatische en het melancholische temperament. Steiner bracht deze indeling, in navolging van de oude leer van de vier humores, in verband met de vier elementen.

Biografie

Jonge jaren (1861-1890)

Die Grundfrage der Erkenntnistheorie
(Rostock, 1891)
Coll. Universiteitsbibl.Leiden

Steiner werd waarschijnlijk op 25 februari 1861 – hijzelf geeft zowel 25 als 27 februari op als geboortedatum – geboren als de zoon van Johann Steiner (1829-1910) en Franziska Blie (1834-1918) en rooms-katholiek gedoopt op 27 februari 1861. Steiners vader was een jager in dienst van graaf Hoyos in Geras, en werd later telegrafist en stationschef bij de Zuid-Oostenrijkse spoorwegmaatschappij. Toen Rudolf geboren werd, was zijn vader gestationeerd in Donji Kraljevec in de provincie Međimurje, anno 2019 de meest noordelijke provincie van Kroatië, maar destijds een deel van Oostenrijk-Hongarije. Toen hij twee jaar oud was, verhuisde de familie naar het Burgenland in Oostenrijk.

Steiner werd na het basisonderwijs leerling aan de Bürgerschule van Wiener Neustadt, waar hij een vroege interesse in wiskunde en filosofie ontwikkelde: pas 16 jaar oud – Steiner zelf beweert in zijn autobiografie tussen zijn 14de en 15de jaar, maar op basis van de gebruikte uitgave kan worden vastgesteld dat het ten vroegste op zijn 16de was – had hij reeds de Kritik der reinen Vernunft, het hoofdwerk van Immanuel Kant, gelezen (Zander 2011:16-19). Van 1879 tot 1883 studeerde hij aan de technische hogeschool in Wenen, waar hij zich specialiseerde in wiskunde, met als bijvakken natuurkunde en scheikunde (Lindenberg:65-66). Hij brak zijn studies voortijdig af, onder andere vanwege financiële redenen, en verliet de hogeschool zonder academische graad. Hij verdiende daarna de kost als privéleraar en als redacteur en auteur voor tijdschriften, lexica en uitgaven van literaire en filosofische werken. In 1889 maakte Steiner kennis met het werk van Friedrich Nietzsche en was vooral geboeid door diens spirituele kwaliteiten als “strijder voor de vrijheid”.

Weimar (1890-1897)

Het resultaat van het onderzoek naar Nietzsches werk publiceerde Steiner in het boek Friedrich Nietzsche. Ein Kämpfer gegen seine Zeit (1895). Gedurende deze tijd werkte hij ook aan de verzamelde werken van Arthur Schopenhauer (1894, 12 delen). Daarnaast werkte Steiner aan verschillende uitgaven van Goethes wetenschappelijke werken (onder andere aan de “Sofienausgabe” die werd uitgegeven in opdracht van de inmiddels overleden groothertogin Sophie van Saksen) en was van 1890 tot 1897 medewerker van het Goethe-Archief in Weimar. Hij maakte een diepgaande studie van de wetenschappelijke methode die Goethe gevolgd moest hebben bij zijn onderzoeken en schreef daar enkele werken over (onder andere Goethes WeltanschauungGrundlinien einer Erkenntnistheorie der Goetheschen Weltanschauung en de commentaren bij de door J. Kürschner’s uitgegeven werken in de serie Deutsche National Literatur). Dergelijke baan was echter een twijfelachtige eer:Goethes wetenschappelijke werken waren gezien als waardeloze proza en slechte wetenschap.

In 1891 promoveerde hij – zonder er ingeschreven te zijn – aan de universiteit van Rostock in de filosofie met een dissertatie met als titel Die Grundfrage der Erkenntnistheorie. Het doctoraat werd niet gehomologeerd door de universiteit, maar werd op 26 oktober 1891 uitgereikt door professor Heinrich von Stein, docent aan de universiteit, met als commentaar ‘rite’ of ‘ausreichend’, dus ‘voldoende’ (Zander 2011: 83). Enkele jaren later verscheen deze dissertatie als boek onder de titel Wahrheit und Wissenschaft, dat hij in 1894 verder uitwerkte in Die Philosophie der Freiheit, dat hij later als grondlegging zou beschouwen voor zijn verder werk in de antroposofie. Het beargumenteerde de mogelijkheid dat mensen spiritueel vrije wezens kunnen zijn door de bewuste denkactiviteit. De poging die hij in dit boek deed om het transcendentaal idealisme, de filosofie van Immanuel Kant, te ontkrachten werd afgewezen door sommige filosofen en geaccepteerd door anderen, en bleef onbekend bij de meesten. Het filosofische werk van Steiner wordt doorgaans niet als belangrijk beschouwd – zijn naam komt haast nooit voor in naslag- of overzichtswerken – en hij wordt meestal niet als filosoof (of wetenschapper) beschouwd, maar veeleer als een esotericus. Heel uitzonderlijk wordt hij wel eens vermeld: een buitenbeentje als de in astrologie en de jungiaanse archetypeleer gespecialiseerde filosoof Richard Tarnas noemt Steiner in zijn boek The Passion of the Western Mind bv. een belangrijk figuur in de hele geschiedenis van het denken. Halverwege 1892 betrok Steiner te Weimar een kamer bij de acht jaar oudere weduwe Anna Eunike (1853-1911), die later diens eerste echtgenote zou worden (Lindenberg 2011:210-211).

Berlijn (1897-1912)

In 1897 trok Steiner naar Berlijn en liet al snel ook Anna Eunike overkomen met wie hij op 31 oktober 1899 in het huwelijk trad in Beelitz bij Potsdam (Lindenberg 2011:286).[14] In het begin van deze Berlijnse periode ging het Steiner financieel niet voor de wind en op intellectueel vlak leek hij een beetje op de dool: hij zocht aansluiting bij o.a. de beweging van het Individualistisch anarchisme (de bekende anarchist John Henry Mackay was een van zijn trouwgetuigen), zette zich in een campagne in voor Alfred Dreyfus, ging om met voorvechters van het feminisme (bv. Ellen Key), de emancipatie van homoseksuelen (bv. Magnus Hirschfeld), gaf les aan de socialistische Arbeiter-Bildungsschule, maar begon tevens, als medestichter van de Giordano Bruno-Bund, belangstelling te vertonen in de esoterie (Lindenberg 2011:274-275; Zander 2007:1245-1246). Later zou Steiner zich slechts zelden en meestal negatief uitlaten over deze periode als bohemien: in een brief aan zijn vrouw uit 1904 schreef hij bijvoorbeeld dat hij zich niet had mogen inlaten met “de vuiligheid van deze jongeren”, dat het een “eerlijke vergissing was” en dat hij dat had moeten bekopen met “heel vuile roddels” (Lindenberg 2011:275). Rond de eeuwwisseling leerde hij Marie von Sivers (1867-1948) kennen, die in november 1900 was toegetreden tot het Deutsche Theosophische Gesellschaft en wellicht ook een belangrijke rol speelde in Steiners toetreding (Lindenberg 2011:324 & 326; Zander 2007:124, 392 & 395-396). Zij zou een van zijn nauwste vrienden, zijn belangrijkste medewerkster en uiteindelijk ook zijn tweede echtgenote worden: nadat Marie von Sivers einde 1903 haar intrek nam in Steiners huis zou Anna Eunike na enkele maanden de echtelijke woning verlaten en in juni 1904 van hem scheiden (Lindenberg 2011:356; Zander 2007:241). Ondertussen, in januari 1902, was ook Steiner officieel toegetreden tot de Duitse tak van de Theosofische Vereniging waarvan hij al snel de secretaris-generaal werd (Zander 2007:127).

Steiner ging zich nu haast uitsluitend toeleggen op mystieke en esoterische onderwerpen, waarbij hij ook reeds heel vroeg een eigen visie op de theosofie ging verkondigen, een op ‘geesteswetenschappelijke’ grond gestoelde en meer op de westelijke christelijke mystiek en occultisme georiënteerde versie – vooral de rozenkruisers genoten op dat moment zijn belangstelling – die afweek van de vooral op de oosterse religiositeit geschoeide versie van stichteres Helena Blavatsky (Zander 2007:122-146 & 836-858). Ondanks dit duidelijke accentverschil, dat uiteindelijk zou leiden tot een breuk met de theosofie, nam Steiner elementen over uit de oosterse religies, zoals het geloof in karma en reïncarnatie, elementen die een blijvende en centrale rol in zijn denken zouden blijven spelen. Steiner werd ook sterk beïnvloed door de pseudohistorische gedachten van Blavatsky, zoals die bv. volgens werden uiteengezet in de occulte Stanza’s van Dzyan, in werkelijkheid een product van Blavatsky’s verbeelding, een samenraapsel van teksten uit oude mystieke teksten zoals de Zohar en allerlei populaire speculaties uit eerder verschenen esoterische boeken. Veel van de centrale speculaties uit deze traditie, bv. de verhalen over Atlantis en andere verdwenen continenten of de bizarre rassenleer die uitgaat van zeven wortelrassen die miljoenen jaren geleden zouden hebben bestaan, werden door Steiner overgenomen, die op zijn beurt beweerde dat hij de informatie via helderziendheid zou hebben ontleend aan de al even fictieve Akashakroniek (Zander 2007:564, 608 & 615-648).

Onder invloed van Steiner begon er zich in toenemende mate een tweespalt af te tekenen tussen de internationale theosofische beweging en de Duitse tak, op een moment dat er zowel om inhoudelijke redenen als een interne politieke machtsstrijd grote spanningen ontstonden in die beweging. Na de dood van Henry Steel Olcott, de opvolger van Blavatsky, beweerde Annie Besant dat aan zijn doodsbed spirituele Mahatma’s zouden zijn ‘verschenen’ die haar als opvolgster hadden aangewezen, een bewering waartegen Steiner zich hevig verzette (Lindenberg 2011:409-410; Zander 2007:102, 105 & 138-141). Een verder verwijdering ontstond naar aanleiding van een factie binnen de theosofische beweging onder leiding van Charles Webster Leadbeater die in 1911 verkondigde dat de toen zestienjarige Jiddu Krishnamurti als Maitreya of Boeddha moest beschouwd worden en een incarnatie was van Christus. Nadat Steiner en zijn aanhangers eisten dat degenen die dit geloof aanhingen de organisatie moesten verlaten en ook aandrongen op het aftreden van Besant, besloot die laatste op 7 maart 1913 om de door Steiner geleide Duitse tak van het theosofisch gezelschap op te heffen (Lindenberg 2011:502-503; Zander 2007:162-164). Ondertussen, op 28 december 1912 te Keulen, was reeds een nieuwe organisatie in het leven geroepen, het Anthroposophische Gesellschaft of Antroposofisch Genootschap (Lindenberg 2011:502; Zander 2007:169).

Dornach (1913-1925)

Hoewel Steiner en Marie von Sivers officieel tot 1923 in Berlijn woonden, verbleven ze daar slechts zelden omdat ze zeer vaak op reis waren en gedurende lange periodes te Dornach in Zwitserland verbleven. Qua ideeën stond Steiner nog zeer dicht bij de theosofie, hoewel hij gaandeweg wel zijn terminologie aanpaste en bijvoorbeeld van antroposofie of geesteswetenschap ging spreken in plaats van ‘theosofie’ (in de latere heruitgaven van vroege werken werd de term ‘theosofie’ vervangen door ‘antroposofie’). Steiner begon ook steeds meer interesse voor kunst en architectuur te ontwikkelen en tussen 1913 en 1922 werd onder zijn leiding te Dornach het Goetheanum opgetrokken als centrum voor de antroposofische beweging en vestiging voor de geplande Freie Hochschule für Geisteswissenschaft. Dat houten bouwwerk, dat op 1 januari 1923 door brandstichting werd vernield, zou vervangen worden door een tweede betonnen Goetheanum waaruit blijkt dat Steiners visie op de bouwkunst sterk geëvolueerd was in de richting van een meer organische architectuur, en Steiner wordt terecht beschouwd als een van de grondleggers van deze stijl, waarvan o.a. Antoni Gaudi en Friedensreich Hundertwasser ook tot de belangrijke stichters worden gerekend.

Tijdens de laatste jaren en in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog wordt Steiner opnieuw actiever op het vlak van de politiek. Hij publiceert in 1919 Aufruf an das deutsche Volk und an die Kulturwelt, ondertekend door o.a. Hermann BahrHermann Hesse en Bruno Walter, een pamflet waarin het Duitse volk wordt aangemoedigd zijn ‘wereldhistorische missie’ opnieuw op te nemen en waarin reeds een eerste schets wordt gegeven van de sociale driegeleding die hij later in meer detail zou uitwerken (Lindenberg 2011:650-651; Zander 2007:1297-1298). In datzelfde jaar schreef hij een voorwoord bij Die ‘Schuld’ am Kriege, een poging om de Kriegsschuldfrage, de vraag wie nu eigenlijk verantwoordelijk was voor de Eerste Wereldoorlog, te beantwoorden ten voordele van Duitsland op basis van de memoires van de ondertussen overleden generaal Helmuth von Moltke, waarbij Steiner aanvoerde dat Duitsland door zijn tegenstanders gedwongen werd tot die oorlog, een oorlog die gevoerd moest worden “voor onze nationale existentie, voor het voortbestaan van ons volk” (Lindenberg 2011: 660-662; Zander 2007:1265-1271). Van een heel andere orde, zowel ideologisch als ethisch, was de financiering door Steiner van Die Entente-Freimaurereu und der Weltkrieg (1919) van Karl Heise, waarvoor Steiner eveneens het voorwoord schreef en dat gedeeltelijk op zijn ideeën was gebaseerd.  Die publicatie bevatte een complottheorie waarin beweerd werd dat de oorlog het gevolg was van een samenzwering tussen vrijmetselaars en joden – nog steeds favoriete zondebokken van complotdenkers – met als doel Duitsland te vernietigen, en het geschrift werd later om begrijpelijke redenen enthousiast ontvangen door de nationaalsocialisten (Zander 2007:306 & 991-992).

Voor Steiner was dit een uiterst vruchtbare periode: hij gaf tal van lezingen, schreef vele werken en begon zich ook meer en meer in te zetten om de antroposofische gedachten in de praktijk om te zetten. Uit die drang om ook praktische toepassingen te vinden voor de theoretische overwegingen sproten onder andere een eigen onderwijsprogramma, de Waldorfpedagogiek, de samen met Ita Wegman ontwikkelde antroposofische geneeswijze, een therapeutische pedagogiek voor kinderen met een beperking in de vorm van de heilpedagogie, een expressieve dans- en bewegingskunst die bekend staat als de euritmie en, helemaal op het einde van zijn leven, ook de biologisch-dynamische landbouw.

In deze laatste periode van zijn leven bood Steiner ook hulp en advies aan bij de oprichting van het kerkgenootschap De Christengemeenschap. In de vroege herfst van 1924 werd Steiner ernstig ziek en bedlegerig, en op 30 maart 1925 overleed hij uiteindelijk op 64-jarige leeftijd. Zijn lichaam werd te Basel gecremeerd en bleef daarna nog zeventig jaar lang bewaard, eerst in Steiners atelier en daarna in het Goetheanum, en werd ten slotte op 3 november 1992 bijgezet in het gedenkbosje naast het Goetheanum (Zander 2007:125).

Ontstaan antroposofie

Rudolf Steiner heeft zich als esotericus ontwikkeld binnen de Theosofische Vereniging; hij was voorzitter van de Duitse sectie. De theosofie heeft veel ‘meegenomen’ van het neoplatonisme (Marsilio Ficino), en dit gedachtegoed is ook terug te vinden in de antroposofie.

In zijn vroege filosofische werken behandelt Rudolf Steiner de problematiek van het menselijke kenvermogen en de menselijke vrije wil. Hij weerlegt enkele zogenaamde vooroordelen van Immanuel Kant en laat zien hoe de ideeën van GoetheFichte en Hegel verder ontwikkeld kunnen worden. Hoogtepunt van deze periode is zijn boek Filosofie van de vrijheid.

Vanaf de eeuwwisseling (1900) trad Rudolf Steiner naar buiten met voordrachten en werken over esoterische onderwerpen waarvoor aanvankelijk alleen binnen kringen van de Theosofische Vereniging belangstelling bestond. In deze periode schreef hij zijn basiswerken ‘Theosofie’, ‘De wetenschap van de geheimen van de ziel’ en ‘De weg tot inzicht in hogere werelden’.

In 1912 verliet Steiner de Theosofische Vereniging in verband met een fundamentele onenigheid met het bestuur met betrekking tot hun bedoeling om de toen nog jonge Jiddu Krishnamurti aan de wereld voor te stellen als de Messias, de teruggekeerde en gereïncarneerde Christus – voor Steiner een absurditeit. Tijdens dit conflict uitte zich een diepgaand verschil van inzicht in de taak en de “levensweg” van de mens op aarde. Een aantal leden van de Theosofische Vereniging volgde hem en zij vormden een nieuwe beweging, steunend op zijn leer die hij antroposofie noemt. Niet de Theos (Het Goddelijke) is maatgevend voor wijsheid (Sofia), maar de Anthropos, de zich geestelijk ontwikkelende mens.

Het eerste Goetheanum (ontworpen door Steiner)

Inhoudelijk belangrijke thema’s van de antroposofie zijn: de geestelijke wereld van de hiërarchieën, de Christus-mysteriën, Christian Rosenkreuz, de moderne scholingsweg, karma en reïncarnatie. Ook andere thema’s worden uitgebreid behandeld, zoals de spirituele ontwikkeling van de mensheid door de geschiedenis heen.

“Mijn ontmoeting met Rudolf Steiner bracht me ertoe me sindsdien met hem bezig te houden en me altijd bewust te blijven van zijn betekenis. We voelden beiden dezelfde verplichting om de mens weer tot echte innerlijke beschaving te brengen. Wat deze grote persoon en diepe mens in de wereld teweegbracht heb ik van harte toegejuicht.”

— Albert Schweitzer

Waldorfpedagogiek

In 1919 kreeg Steiner in Stuttgart de leiding over de Freie Waldorfschule, opgezet door de fabrikant Emil Molt, eigenaar van de sigarettenfabriek Waldorf-Astoria, om de arbeiders en de directeuren nader tot elkaar te brengen. Steiner ontwikkelde een pedagogiek die ten grondslag kwam te liggen aan de wereldwijde waldorfbeweging met scholen voor basis- en middelbaar onderwijs in vele landen. Het woord ‘vrij’ in de benaming ‘vrije waldorfschool’ was bedoeld om aan te geven dat de overheid geen zeggenschap dient te hebben over de vorm van onderwijs. De geest moet vrij van welke overheidsdwang dan ook, tot ontwikkeling kunnen komen.

Deze gedachte stamt uit de zogeheten Dreigliederung, de Driegeleding (een vrije Geest, een rechtssysteem op basis van gelijkheid, en een sociale ordening gebaseerd op broederschap). Kern van de pedagogische inzichten van Rudolf Steiner is zijn opvatting van de ontwikkelingspsychologie van het kind. De lesstof is in overeenstemming met de fase waarin het kind verkeert en sluit aan op de behoefte van het kind. Uitgangspunt is de antroposofische menskunde.

Kunst is volgens Steiner een natuurlijke behoefte van ieder kind en de waldorfpedagogiek kenmerkt zich onder andere door de prominente rol die de kunst erin heeft. Doel van het onderwijs is enerzijds dat het opgroeiende kind zich ontwikkelt tot een sociaal vaardige, zelfstandige volwassene, in staat om de voor hem of haar specifieke invulling van het (beroeps)leven te volbrengen. Anderzijds dat het kind zijn of haar geestelijke vermogens, zijn of haar “zielenleven“, tot volle ontwikkeling kan laten komen. Volgens de principes van de waldorfpedagogiek legt iedere leerling een volledige leerweg af van het zesde tot en met het achttiende levensjaar.

Bij scholen volgens de principes van de waldorfpedagogiek spreekt men in Duitstalige landen meestal over Freie Waldorfschulen en in Engelstalige landen van Waldorf schools. In Nederland spreekt men over vrijescholen en in Vlaanderen van steinerscholen.

Heilpedagogie

In 1924 hield Steiner een reeks voordrachten voor een kleine groep van pedagogen en artsen over – zoals dat thans heet – mensen met een verstandelijke handicap. Uitgangspunt was dat ieder mens zich kan en moet ontwikkelen. Zij die hierbij helpen, profiteren daarvan ook in hun eigen ontwikkeling.

Biologisch-dynamische landbouw

Steiner ontwikkelde de teeltmethode die biologisch-dynamische landbouw heet, waarin bodemvruchtbaarheid en versterking van de natuurlijke groei centraal staan. Het landbouwbedrijf wordt daarbij als organisme opgevat, en bedrijfsvreemde elementen worden zo veel mogelijk vermeden. Een biologisch-dynamisch bedrijf streeft naar diversiteit in geteelde gewassen en gehouden dieren. Ook wordt er met preparaten gewerkt waarvan verondersteld wordt dat die kosmische invloeden van de planeten opvangen en zorgen voor groei en levenskracht, en een betere bewaarkwaliteit van de gewassen. Het gebruik van compost is een essentieel element in de biologisch-dynamische landbouw. Ook hier worden specifieke mestpreparaten ingezet om (koe)mest om te zetten naar compost van hoge kwaliteit.

Sociale driegeleding

Geestesleven, politiek en economie

Steiner legde eveneens de basis voor een sociaal systeem dat hij sociale driegeleding noemde en dat de drie delen beschrijft waaruit de samenleving bestaat: het culturele of geestesleven (onderwijs), het rechtsleven (sociale structuren) en het economische leven (banken, bedrijven, handel). Deze drie gebieden zouden volgens Rudolf Steiner totaal onafhankelijk van elkaar moeten bestaan in de menselijke samenleving, elk zonder inmenging van de twee anderen.

Een vroege min of meer onbewuste poging om deze sociale driegeleding tot stand te brengen, kan worden gezien in het Franse “Liberté, Egalité, Fraternité” (vrijheid, gelijkheid, broederschap). Tijdens de Franse Revolutie kwamen de drie idealen in het bewustzijn van de mensen, idealen die pas echt begrepen kunnen worden wanneer ze elk worden nagestreefd in een eigen werksfeer. Vrijheid in het culturele of geestesleven, gelijkheid in het rechtsleven en broederschap in de economie. Een parallelle gedachtegang vindt men in Nederland bij Abraham Kuyper in zijn publicatie “Soevereiniteit in eigen kring“(1886), waarbij de “kringen” de verschillende levensgebieden aanduiden die elkaar niet mogen overheersen. We kunnen vrij denken en vrij onze capaciteiten ontwikkelen. Deze activiteiten maken deel uit van het culturele leven. Wanneer we onze denkbeelden toepassen in de wereld, ontmoeten we andere mensen. Dan blijkt dat we de meeste zingeving en waardering van ons werk ervaren wanneer we broederschap betrachten. Voor het onderlinge overleg tussen mensen en het maken van wetten en afspraken, moeten we elkaar als gelijke benaderen. Dan pas komen in de rechtssfeer de begrippen eerlijkheid en rechtvaardigheid in de maatschappij tot gelding.

Geldwezen

De sociale driegeleding kan een afspiegeling krijgen in het geldwezen, waardoor ook het geld in de maatschappij gezonder kan werken.

Steiner spreekt van koopgeld, wanneer het geld zijn functie krijgt in het economische levensgebied. Het koopgeld drukt de waarde uit van een tegenprestatie, gedurende een transactie. Dergelijke transacties worden in verlies- en winstrekeningen beschreven.

Het leengeld drukt de waarde uit van een (leen)relatie die wordt aangegaan. Zo’n leenrelatie werkt in de tijd tussen mensen en wordt vormgegeven in de rechtssfeer. Hoofdsomrente en aflossing bepalen de relaties, die op balansen worden beschreven.

Het schenkgeld ten slotte maakt het culturele of geestesleven mogelijk. Omdat mensen niet hoeven te werken voor hun inkomen kunnen zij zich in vrijheid ontwikkelen. De post “eigen vermogen” op balansen geeft aanwijzingen over de beschikbaarheid van schenkgeld.

Volgens Steiner bepalen mensen welke functie het geld krijgt. Wanneer geld in transactie wordt gebruikt bepalen degene die het geeft en degene die het ontvangt samen welke functie het geld krijgt. In de boekhouding worden de gevolgen beschreven en in organogrammen is na te zien of de betrokken mensen tot handelen bevoegd zijn.

Racisme

Commissie-Van Baarda

In de jaren 1990 kwam in Nederland aan het licht dat racistische inhoud uit het werk van Rudolf Steiner als leerstof werd aangeboden in de lessen Rassen- en Volkenkunde in het vrijeschoolonderwijs.  In opdracht van de Antroposofische Vereniging in Nederland werd onderzoek gedaan naar racistische inhoud van Steiners publicaties door een daarvoor aangestelde commissie onder leiding van de antroposoof Van Baarda. Zestien passages werden aangemerkt als mogelijk racistisch.

Geannoteerde boeken

Een Duitse overheidsinrichting (centrale voor de beoordeling van media die een gevaar voor de jeugd voorstellen) besloot op 6 september 2007 twee daarvoor aangemelde boeken van Steiner niet op te nemen in de ‘Index jugendgefährdender Schriften’. Hoewel de commissie elementen aantrof die naar haar oordeel ‘in onze huidige tijd als racistisch te beoordelen zijn’, was het voldoende dat de betreffende uitgever toezegde deze boeken van Steiner van commentaar te voorzien en exemplaren die op dat moment in de winkels lagen van een inlegblad te voorzien.

Pseudowetenschappelijke beweringen

Volgens Dan Dugan was Steiner een voorvechter van de volgende pseudowetenschappelijke beweringen:

  1. verkeerde kleurentheorie: Steiner verdedigde Goethe’s kwalitatieve beschrijving van kleur als synthetisch voortkomend uit de polariteit van licht en duisternis, in tegenstelling tot Newton‘s op deeltjes gebaseerde en analytische theorie;
  2. onzinnige kritiek op de relativiteitstheorie;
  3. rare ideeën over de bewegingen van de planeten;
  4. ondersteunt het vitalisme;
  5. betwist de kiemtheorie, de wetenschappelijke aanvaarde theorie voor veel ziekten. De kiemtheorie stelt dat micro-organismen die bekend staan als ziekteverwekkers of “kiemen” tot ziekte kunnen leiden;
  6. rare benadering van fysiologische systemen;
  7. “het hart is geen pomp”. Daarnaast zijn er in het werk van Steiner nog tal van beweringen te vinden die hetzij pseudowetenschappelijk hetzij onwetenschappelijk, d.w.z. in contradictie met de toenmalige en/of de huidige algemeen aanvaarde wetenschappelijke theorieën, zijn. Enkele voorbeelden daarvan zijn:
  1. De al dan niet aan Feng shui ontleende gedachte dat de oriëntatie van een bed een invloed zou hebben op de gezondheid.
  2. Het aanhangen van een esoterische vorm van creationisme, wat zich onder andere ook vertaalde in het verwerpen van de Darwinistische evolutietheorie ten voordele van de racistische doctrines van Arthur de Gobineau, die stelde dat de mens niet zozeer van de dieren afstamt, maar van goden. De Gobineau ontleende aan zijn eigen stamboom-onderzoek de overtuiging dat hij afstamde van Odin.
  3. De bewering dat dat eilanden ‘drijven’ of ‘zwemmen’ in de zeeën en oceanen en door niet nader genoemde ‘sterrenkrachten’ op hun plaats worden gehouden.

Eerbetoon

Bibliografie

Literatuur

Opgemerkt kan worden dat dit slechts een kleine selectie is van biografische publicaties betreffende Steiner. Vele van die biografieën voldoen echter nauwelijks aan de eisen van een hedendaagse kritische biografie: ze werden geschreven door aanhangers en gepubliceerd door antroposofische uitgeverijen, zijn meestal volledig gebaseerd op Steiners eigen uitspraken en dienen beschouwd te worden als sterk geïdealiseerde, haast hagiografische, teksten, zie bv. de ‘officiële’ biografie van Lindenberg. Uitzonderingen hierop zijn de meer genuanceerde op ruimer bronnenmateriaal gebaseerde biografieën van Gebhardt, Ulrich en Zander.

  • Miriam Gebhardt, Rudolf Steiner – Ein moderner Prophet, München: Deutsche Verlags-Anstalt, 2011. ISBN 9783421044730
  • Christoph Lindenberg, Rudolf Steiner – Eine Chronik. 1861-1925, Stuttgart: Verlag Freies Geistesleben, 1988, ISBN 978-3-7725-1861-4 (meerdere heruitgaven)
  • Sergej O. Prokofieff, Rudolf Steiner en de grondvesting van de nieuwe mysteriën, Bergen op Zoom: Perun Boeken, 2005. ISBN 978-90-76921-14-3
  • Ed Taylor, Rudolf Steiner: een geïllustreerde biografie, Amsterdam: Pentagon, 2010. ISBN 978-94-90455-20-0
  • Heiner Ullrich, Rudolf Steiner – Leben und Lehre, München: Verlag C.H. Beck, 2011, ISBN 97834 06 612053
  • Helmut Zander, Rudolf Steiner. Die Biografie, München: Piper Verlag, 2011, ISBN 9783492054485
  • Annemieke Zwart, Rudolf Joseph Lorenz Steiner (1861-1925), Levensfilosoof en pedagoog van de vrijeschool. In: Tom Kroon & Bas Levering (red.), Grote pedagogen in klein bestek. Amsterdam, SWP, 2019, 5e druk, pp. 109–114. ISBN 978 90 8850 692 5
    https://nl.wikipedia.org/wiki/Rudolf_Steiner

 

Anna Steiner / Eunike

Plaats van geboorte: Beelitz, Brandenburg, Germany (Duitsland)
Overlijden: 19 maart 1911 (57)
Berlin, Germany (Duitsland)
Naaste familie:
Vrouw van Eugen Friedrich Eunike en Rudolf Steiner

Vanaf de zomer van 1892 huurde Steiner de benedenverdieping van de woning in Weimar van Anna Eunike, een weduwe met vijf kinderen. In 1899 traden zij in het huwelijk. Zij kon Steiner echter niet volgen in zijn inzet voor de theosofie/antroposofie en zij leed ook onder Steiners hechte band met Marie von Sivers, die Steiner in het begin van de 20ste eeuw ontmoette. Het geroddel daarover was in de vrienden- en kennissenkring van Anna Eunike niet van de lucht.

Over dit geroddel schrijft Steiner in een brief aan haar van 14 februari 1904. Hier volgen enkele opmerkelijke fragmenten uit die brief.

De manier waarop dat eeuwige geroddel doorgaat, is toch werkelijk afschuwelijk. Hebben de mensen dan echt niets anders te doen dan over hun medemensen dergelijke dingen uit te broeden? Ik zou met dat soort dingen liefst helemaal niets te maken willen hebben. Maar dat schijnt nu juist mijn ongeluk te zijn, dat ik me nooit om dergelijke achterbaksheden heb bekommerd.

Maar ik weet werkelijk niet wat ik tegen die roddelzucht moet doen. Waren de mensen ook maar een beetje geneigd zich met iets zinnigs en vruchtbaars bezig te houden, dan kwam het niet in ze op om hun neus in elk muizengaatje te steken en zich met de persoonlijke aangelegenheden van hun medemensen bezig te houden.

Maar moet ik dan als een burgerman in een burgermansvogelkooi leven, om me met andere burgermannen en –vrouwen over soortgenoten druk te maken? Als dat ooit in me gezeten had, dan vocht ik niet nog steeds voor elk stukje brood, dan zou ik een of andere burgermansbaan hebben en gelukkig zijn. Ik wil me niets aanmatigen, maar om een spoorweg te bouwen of een fabriek te leiden of een referendarispost te vervullen, zou mijn verstand wel driemaal toereikend zijn geweest. Lieve Anna: daarvoor was ik toch niet dom genoeg. Zoals gezegd, dat is geen aanmatiging. Ik heb me nooit bezig gehouden met persoonlijke aangelegenheden van mensen; het liet me altijd onverschillig wat ze deden op gebieden die anderen niets aangaan. Ik heb mij nooit voor iets anders geïnteresseerd dan voor wat geestelijk is.

Waarom wil je toch absoluut de raad van mensen inwinnen die geen vonkje begrip voor mij hebben? Van mensen die alles toch maar met scheve ogen bezien en die geloven dat anderen net zo slecht zijn als ze zelf zouden zijn als ze er niet te laf voor waren. Dikwijls zijn ze zelfs zo slecht en weten ze het alleen maar goed te verbergen. Moet ik dan, omdat jij de raad van domkoppen inwint, afhankelijk worden van domheid?

Berlijn, 14 februari 1904

Bron: Rudolf Steiner – GA 39 – BRIEFE – BAND II 1890-1925 (bladzijde 433)

Vertaling: Hylcke Brandt Buys en Leonard Beuger, overgenomen uit Brieven – Rudolf Steiner – Uitgeverij Vrij Geestesleven/Zeist (bladzijde 242-244)

rudolf-steiner-brieven

Eerder geplaatst op  5 mei 2018 (2 reacties)

In het boek Brieven van Rudolf Steiner las ik de volgende opmerkelijke zinnen uit een brief van Steiner aan zijn eerste echtgenote Anna Eunike.

Ik moest vaak denken aan jouw woorden voor je afscheid, afgelopen maandag. Geloof toch werkelijk niet, lieve Anna, dat ik naar datgene streef wat men geluk noemt. Van geluk zie ik graag af. Te denken dat ik naar geluk streef is een misvatting. Ik wil productief zijn en werken zoveel ik kan. En anders wil ik niets. (brief 595 – Berlijn, 6 februari 1904)

De vraag is wat die woorden van Anna Eunike dan geweest zijn. Dat wordt enigszins duidelijker in een volgende brief van Steiner aan haar.

Maar jij zelf, lieve Anna, hebt de laatste tijd een verkeerde kijk op alles. Anders had je niet kunnen zeggen dat je wilt dat ik gelukkig word. Begrijp me niet verkeerd. Ik weet dat je dat meent. Maar ik streef er werkelijk niet naar persoonlijk gelukkig te worden. Ik wil alleen begrepen worden. Maar mij zelf –als persoon- moeten de mensen links laten liggen. (brief 596 – Berlijn, 14 februari 1904)

Bron: Rudolf Steiner – GA 39 – BRIEFE – BAND II 1890-1925 (blz. 432-433)

Nederlandstalig: Rudolf Steiner – Brieven (blz. 241-242)

Vertaling: Hylcke Brandts Buys en Leonard Beuger

AnnaEunike

Anna Eunike (1853 – 1911)

 

Bron: Brieven (bladzijde 241)– Rudolf Steiner (Uitgeverij Vrij Geestesleven / Zeist)

Vertaald door Hylcke Brandts Buys en Leonard Beuger

Rudolf Steiner – GA 39 – BRIEFE – BAND II – 1890-1925 – Nr. 595 (Seite 433)

https://odysseetheater.org/GA/Buecher/GA_039.pdf#view=Fit

Anna Eunike

 

Anna Eunike (geb. Schultz; * 8. Mai 1853 in Beelitz bei Potsdam; † 19. März 1911 in Berlin-Lankwitz) war die erste Frau von Rudolf Steiner.

Anna Eunikes Gatte Eugen Friedrich Eunike war erst kürzlich verstorben, als Rudolf Steiner in Weimar bei ihr Quartier nahm. Sie kümmerte sich aufopfernd um ihre Kinder, bei deren Erziehung ihr Steiner zur Seite stand und bald einen engen Familienanschluss fand. Die Trauung fand erst nach dem gemeinsamen Umzug nach Berlin am 31. Oktober 1899 auf dem Standesamt Friedenau (Berlin) statt[1]. Trauzeugen waren John Henry Mackay und Otto Bock (Lit.GA 39, S. 577).

„Und da spielte sich nun etwas ab, das wie das Abbild des merkwürdigen Schicksalszusammenhanges sich darstellt, der mich einst in Wien getroffen hat. Ich habe dort in einer Familie intim verkehrt, doch so, daß deren Haupt immer unsichtbar geblieben, mir aber doch geistig-seelisch so nahe gekommen war, daß ich nach seinem Tode die Begräbnisrede wie für den besten Freund gehalten habe. Die ganze Geistigkeit dieses Mannes stand durch die Familie in voller Wirklichkeit vor meiner Seele. Und jetzt trat ich in fast die ganz gleiche Beziehung zu dem Haupte der Familie, in die ich auf dem Umwege durch den freisinnigen Politiker eingeführt wurde. Dieses Familienhaupt war vor kurzer Zeit gestorben; die Witwe lebte voller Pietät im Gedenken an den Verstorbenen. Es ergab sich, daß ich aus meiner bisherigen weimarischen Wohnung auszog, und mich bei der Familie einmietete. Da war die Bibliothek des Verstorbenen. Ein nach vielen Richtungen geistig interessierter Mensch, ganz aber wie jener in Wien lebende, abgeneigt der Berührung mit Menschen; in seiner eigenen «Geisteswelt» wie jener lebend; von der Welt so wie jener für einen «Sonderling» genommen.

Ich empfand den Mann gleich dem andern, ohne ihm im physischen Leben begegnen zu können, wie «hinter den Kulissen des Daseins» durch mein Schicksal schreiten. In Wien entstand ein so schönes Band zwischen der Familie des so bekannten «Unbekannten» und mir; und in Weimar entstand zwischen dem zweiten also «Bekannten» und seiner Familie und mir ein noch bedeutungsvolleres.“ (Lit.GA 28, S. 286f)

„Die beiden Seelen sind «Sonderlinge vor der Welt» geworden, weil sie im Erdenleben nicht ihr Menschentum verlieren wollten; sie haben im vollen Umfange die naturwissenschaftliche Denkungsart aufgenommen, weil sie die geistige Menschheits-Etappe erreichen wollten, die ohne diese nicht möglich ist.

Ich hätte wohl nicht diese Anschauungen an den beiden Seelen gewinnen können, wenn sie mir innerhalb des Erdendaseins als physische Persönlichkeiten entgegengetreten wären. Ich brauchte für das Anschauen der beiden Individualitäten in der Geistwelt, in der sich mir ihr Wesen und durch sie vieles andere enthüllen sollte, jene Zartheit des Seelenblickes in bezug auf sie, die leicht verloren geht, wenn das in der physischen Welt Erlebte das rein geistig zu Erlebende verdeckt, oder wenigstens beeinträchtigt.

Ich mußte daher schon damals in der Eigenart des Auftretens der beiden Seelen innerhalb meines Erdendaseins etwas sehen, das schicksalgemäß für meinen Erkenntnispfad bestimmt war.

Aber irgend etwas nach dem Spiritismus hin Gerichtetes konnte bei diesem Verhältnis zu Seelen in der geistigen Welt nicht in Betracht kommen. Es konnte für mich niemals etwas anderes für die Beziehung zur geistigen Welt Geltung haben als die wirklich geistgemäße Anschauung, von der ich später in meinen anthroposophischen Schriften öffentlich gesprochen habe. Für eine mediale Vermittlung mit den Verstorbenen war übrigens sowohl die Wiener Familie in allen ihren Gliedern wie auch die Weimarische viel zu gesund.“ (S. 291f)

„Mir aber kam aus dem Verkehr mit den beiden Seelen — Eunike hieß die weimarische — eine Erkräftigung für meine «Philosophie der Freiheit». Was in dieser angestrebt ist: es ist zum ersten ein Ergebnis meiner philosophischen Denkwege in den achtziger Jahren; es ist zum zweiten auch ein Ergebnis meines konkreten allgemeinen Hineinschauens in die geistige Welt. Zum dritten fand es aber eine Erkräftigung durch das Mit-Erleben der Geist-Erlebnisse jener beiden Seelen. In ihnen hatte ich den Aufstieg vor mir, den der Mensch der naturwissenschaftlichen Weltanschauung verdankt. In ihnen hatte ich aber auch die Furcht edler Seelen vor einem Hineinleben in das Willenselement dieser Weltanschauung vor mir. Diese Seelen bebten vor den ethischen Folgen einer solchen Weltanschauung zurück.

In meiner «Philosophie der Freiheit» habe ich nun die Kraft gesucht, die aus der ethisch neutralen naturwissenschaftlichen Ideenwelt in die Welt der sittlichen Impulse führt. Ich habe zu zeigen versucht, wie der Mensch, der sich als in sich geschlossenes, geistgeartetes Wesen weiß, weil er in Ideen lebt, die nicht mehr aus dem Geist erströmend, sondern an dem materiellen Sein angeregt sind, auch für das Sittliche aus seinem Eigenwesen Intuition entwickeln kann. Dadurch leuchtet das Sittliche in der frei gewordenen Individualität als individuelle ethische Impulsivität so auf wie die Ideen der Naturanschauung. Die beiden Seelen waren nicht zu dieser moralischen Intuition vorgedrungen. Daher bebten sie (unbewußt) vor dem Leben zurück, das nur im Sinne der noch nicht erweiterten naturwissenschaftlichen Ideen hätte gehalten sein können.

Ich sprach damals von «moralischer Phantasie» als von dem Quell des Sittlichen in der menschlichen Einzel-Individualität. Ich wollte damit ganz gewiß nicht auf diesen Quell als auf etwas nicht Voll-Wirkliches hinweisen. Im Gegenteil, ich wollte in der «Phantasie» die Kraft kennzeichnen, die auf allen Gebieten der wahren geistigen Welt zum Durchbruch im individuellen Menschen verhilft. Soll es allerdings zum wirklichen Erleben des Geistigen kommen, so müssen dann die geistgemäßen Erkenntniskräfte: Imagination, Inspiration, Intuition eintreten. Der erste Strahl einer Geistoffenbarung an den individuell sich wissenden Menschen geschieht aber durch die Phantasie, die ja in der Art, wie sie sich von allem Phantastischen entfernt und zum Bilde des geistig Wirklichen wird, gerade an Goethe beobachtet werden kann. In der Familie, die der weimarische «unbekannte Bekannte» zurückgelassen hatte, wohnte ich den weitaus größten Teil der Zeit, die ich in Weimar verlebt habe. Ich hatte einen Teil der Wohnung für mich; Frau Anna Eunike, mit der ich bald innig befreundet wurde, besorgte für mich in aufopferndster Weise, was zu besorgen war. Sie legte einen großen Wert darauf, daß ich ihr in ihren schweren Aufgaben bei der Erziehung der Kinder zur Seite stand. Sie war als Witwe mit vier Töchtern und einem Sohne nach Eunikes Tod zurückgeblieben.

Die Kinder sah ich nur, wenn eine Gelegenheit dazu herbeigeführt wurde. Das geschah oft, denn ich wurde ja ganz als zur Familie gehörig betrachtet. Die Mahlzeiten, mit Ausnahme der am Morgen und der am Abend, nahm ich aber auswärts ein.

Da, wo ich solch schönen Familienanschluß gefunden hatte, fühlte ich mich wahrlich nicht allein nur wohl. Wenn die jüngeren Besucher der Goethegesellschaftsversammlungen aus Berlin, die sich enger an mich angeschlossen hatten, einmal ganz gemütlich «unter sich» sein wollten, da kamen sie zu mir in das Eunike’sche Haus. Und ich habe, nach der Art, wie sie sich verhalten haben, allen Grund, anzunehmen, daß sie sich da recht wohl fühlten.“ (S. 292ff)

„Ich habe eine lange Zeit eine Erziehertätigkeit auszuüben gehabt. Da war es meine Aufgabe, Kinder zu unterrichten, die den Vater verloren hatten. Wenn man in gewissenhafter Weise erzieht, so muß man alle Verhältnisse berücksichtigen. Man muß da fragen, welches sind die Anlagen, wie wirkt die Umgebung und so weiter. Ich hatte versucht, alles ins Auge zu fassen, was äußerlich ins Auge gefaßt werden konnte, es blieb aber eine Schwierigkeit. Dann sagte ich mir, der Vater ist gestorben, und er hatte bestimmte Absichten mit seinen Kindern. Als ich dann berücksichtigte das Wollen des Vaters, dann ging es. Die Willenskräfte des Vaters waren vorhanden. Da sieht man, wie die Toten wiederum hineinwirken in das Gebiet der Lebenden.“ (Lit.GA 150, S. 52)

„Mein äußeres Privatleben wurde mir dadurch zu einem äußerst befriedigenden gemacht, daß die Familie Eunike nach Berlin gezogen ist, und ich bei ihr unter bester Pflege wohnen konnte, nachdem ich kurze Zeit das ganze Elend des Wohnens in einer eigenen Wohnung durchgemacht hatte. Die Freundschaft zu Frau Eunike wurde bald darauf in eine bürgerliche Ehe umgewandelt. Nur dieses sei über diese Privatverhältnisse gesagt. Ich will von dem Privatleben in diesem «Lebensgange» nirgends etwas anderes erwähnen, als was in meinen Werdegang hineinspielt. Und das Leben im Eunike’schen Hause gab mir damals die Möglichkeit, eine ungestörte Grundlage für ein innerlich und äußerlich bewegtes Leben zu haben. Im übrigen gehören Privatverhältnisse nicht in die Öffentlichkeit. Sie gehen sie nichts an.“ (Lit.GA 28, S. 373)

In den folgenden Jahren trat mehr und mehr Marie von Sivers in Steiners Leben.

Literatur

Literaturangaben zum Werk Rudolf Steiners folgen, wenn nicht anders angegeben, der Rudolf Steiner Gesamtausgabe (GA), Rudolf Steiner Verlag, Dornach/Schweiz Email: verlag@steinerverlag.com URL: www.steinerverlag.com.
Freie Werkausgaben gibt es auf steiner.wikibdn-steiner.ruarchive.org und im Rudolf Steiner Online Archiv.
Eine textkritische Ausgabe grundlegender Schriften Rudolf Steiners bietet die Kritische Ausgabe (SKA) (Hrsg. Christian Clement): steinerkritischeausgabe.com
Die Rudolf Steiner Ausgaben basieren auf Klartextnachschriften, die dem gesprochenen Wort Rudolf Steiners so nah wie möglich kommen.
Hilfreiche Werkzeuge zur Orientierung in Steiners Gesamtwerk sind Christian Karls kostenlos online verfügbares Handbuch zum Werk Rudolf Steiners und Urs Schwendeners Nachschlagewerk Anthroposophie unter weitestgehender Verwendung des Originalwortlautes Rudolf Steiners.

Einzelnachweise

  1.  Christoph Lindenberg: Rudolf Steiner – Eine Chronik: 1861-1925, Verlag Freies Geistesleben, Stuttgart 2010, ISBN 978-3772518614, S. 172

https://anthrowiki.at/Anna_Eunike

 

Many adherents of Steiner’s teachings did not acknowledge that Steiner had a -12-year first marriage 1899-1911.
Finding his divorce to be morally tainted, the faithful recognized only his more public second marriage from 1914.

1903 [RS age 42] Rs [still married to his first wife] became partnered with Ms. Marie von Sievers, who owned the building that housed the Berlin headquarters of the German Theosophical Society. [They would marry 11 years later, in 1914] * Rahu-Rahu svabhukti * Rahu breaks taboo

Steiner married twice. His first wife was elder to him [Shukra-Makara] . She had been and continued to be his landlady, and also she served as his financial supporter, funding his literary magazine and providing assets such as food [2] .

Surya in 7th-from-Chandra shows the scientifically oriented, systematic, willful, elder, and wealth-oriented life-partner-1. In addition to her valuable financial subsidies to Steiner’s lifestyle, wife-1 remained independent [Surya] of the squabbling intrigues of Steiner’s community.

https://barbarapijan.com/bpa/Spirituality/SteinerRudolf_1861-1925.htm

 

I’ve been meaning to get back to this for some time. It’s difficult to know with much confidence what the nature of Rudolf and Marie Steiner’s personal relationship may have been like, not least because their written correspondence was remarkably impersonal in a number of ways. But there are good reasons to be skeptical of the notion of a romantic partnership in the usual sense. In fact the same is also true for Steiner’s first marriage, to Anna Eunike. Some non-anthroposophist observers of anthroposophy think it likely that Rudolf Steiner never had any active sexual relationships in his life. A couple of younger German scholars are currently researching Marie Steiner’s life as an important theosophist in her own right, and their work may eventually yield further insights into the Marie-Rudolf relationship.

It’s also worth pointing out that Rudolf Steiner seems to have shifted his personal attachments once more later in his life (after the first connection with Anna Eunike and the second with Marie), becoming particularly close to leading anthroposophist Ita Wegman in the 1920s. This relationship is a very controversial topic among anthroposophists today, in part because after Rudolf Steiner’s death there were severe recriminations between Marie Steiner and her loyalists, on the one hand, and another group of prominent anthroposophists around Wegman, which eventually became part of the basis for one of the several intra-anthroposophical schisms roughly a decade later. My own best guess is that Rudolf Steiner did not attach great importance to standard conceptions of marriage but was genuinely emotionally close to all three of the women mentioned above, at different points in his life, though it seems quite plausible to me that he was not sexually involved with any of them, or with anybody else. Greetings,

Peter S.

https://groups.io/g/waldorf-critics/topic/wc_re_rosicrucian_wisdom/59731539

 

—————————–

 

 

 

Marie Steiner-von Sivers] (14 March 1867 – 27 December 1948) was a Baltic German actress, the second wife of Rudolf Steiner and one of his closest colleagues. She made a great contribution to the development of anthroposophy, particularly in her work on the renewal of the performing arts (eurythmy, speech and drama), and the editing and publishing of Rudolf Steiner’s literary estate.

Life and work

Marie Steiner-von Sivers was born to an aristocratic family in Włocławek (then part of Imperial Russia). She was well-educated and was fluent in Russian, German, English, French and Italian. She studied theater and recitation with several teachers in Europe.

Relationship to Rudolf Steiner

Von Sivers “appeared one day” at one of Rudolf Steiner‘s early lectures in 1900. In the autumn of 1901, she posed the question to Steiner, “Would it be possible to create a spiritual movement based on European tradition and the impetus of Christ?” Rudolf Steiner later reported:

With this, I was given the opportunity to act in a way that I had only previously imagined. The question had been put to me, and now, according to spiritual laws, I could begin to answer it.

Steiner-von Sivers collaborated with Steiner for the rest of Steiner’s life and carried his work beyond his death in 1925 until her own death in 1948. She accompanied him and helped him as secretary, translator, editor, and organizer of his lecture tours and other public activities. She assisted Steiner’s work with her own resources and in 1908 founded the Philosophical-Theosophical Press (later Philosophical-Anthroposophical) to publish Steiner’s work.

On 24 December 1914, she married Rudolf Steiner. Anna Eunicke Steiner, Steiner’s first wife, had died in 1911. In fact, Marie moved in Rudolf’s home while he was still married to Anna, which determined Anna to separate from her husband (she divorced in June 1904). Beginning in 1914, Steiner drew up a succession of wills naming Marie Steiner-von Sivers as heir to his entire work and property and his successor in the leadership of the anthroposophical movement.

Eurythmy and speech formation

Starting in 1912, Rudolf Steiner developed the art of eurythmy. With Steiner-von Sivers’ guidance, it developed in three directions: as a stage art, as an integral part of Waldorf pedagogy, and as a therapeutic method. Under her tutelage, two schools of eurythmy were founded, in Berlin and in DornachSwitzerland.

Steiner-von Sivers, who had been trained in recitation and elocution, and made a study of purely artistic speaking. She gave introductory poetry recitals at Steiner’s lectures and assisted him in the development of the four Mystery Dramas (1910–1913). With her help, Steiner conducted several speech and drama courses with the aim of raising these forms to the level of true art.

Politics

Marie Steiner had a complex and problematic relationship with National Socialism. She, Guenther Wachsmuth, and Albert Steffen, had publicly expressed sympathy for the Nazi regime since its beginnings; led by such sympathies of their leadership, the Swiss and German Anthroposophical organizations chose for a path conflating accommodation with collaboration, which in the end ensured that while the Nazi regime hunted the esoteric organizations, Gentile Anthroposophists from Nazi Germany and countries occupied by it were let be to a surprising extent. Of course they had some setbacks from the enemies of Anthroposophy among the upper echelons of the Nazi regime, but Anthroposophists also had loyal supporters among them, so overall Gentile Anthroposophists were not badly hit by the Nazi regime. When Rudolf Hess flew to UK, their most powerful protector was gone, but Anthroposophists were still not left without supporters among higher-placed Nazis.

Yet when Hitler threatened to suppress the Anthroposophical Society, its executive council—which had recently expelled much of its membership—chose to collaborate rather than resist. Marie Steiner, Günther Wachsmuth, and Albert Steffen knew of Hitler’s violent intentions toward the Jewish people, since Hitler’s attacks on anthroposophy included the accusation that anthroposophy was aligned with the Jews. Rather than standing in solidarity with Hitler’s other targets, they disavowed any sympathy for Judaism and assured Nazi leaders that both they and Steiner were of pure Aryan heritage.

— McKanan 2017, p. 196

compare the 1944 remarks by Marie Steiner railing against “the financially powerful Jewish circles who control the press”: Marie Steiner, foreword to Rudolf Steiner, Die Weihnachtstagung zur Begründung der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft (Dornach: Philosophisch-Anthroposophischer Verlag am Goetheanum, 1944), 7. The passage appears unabridged in the current edition of the book from 1994.

— Staudenmaier 2014, p. 170 fn. 92

See also

References

  1. ^ Some sources cite birthname as Marie von Sivers, Marie Sievers, or Marie von Sievers
  2. Jump up to:a b c d e Johannes Hemleben, Rudolf Steiner: A documentary biography, Henry Goulden Ltd, 1975; ISBN 0-904822-02-8, pp. 110-113 (German edition: Rowohlt Verlag, 1990, ISBN 3-499-50079-5)
  3. Jump up to:a b c d e f g h Lía Tummer, Rudolf Steiner and Anthroposophy for Beginners, Writers and Readers Publishing, 2001, ISBN 0-86316-286-X, pp. 55-62; pp. 99-100; pp. 115-119.
  4. ^ Lindenberg 2011, p. 356.
  5. ^ Zander 2007, p. 241.
  6. Jump up to:a b c Staudenmaier 2014, pp. 103–106.
  7. ^ Rieppel, Olivier (2016). Phylogenetic Systematics: Haeckel to Hennig. CRC Press. p. 246. ISBN 978-1-4987-5489-7. Retrieved 3 October 2022Although in his reply, Himmler pretended to share Astel’s assessment of anthroposophy as a dangerous movement, he admitted to be unable to do anything about the school of Rudolf Steiner because Rudolf Hess supported and protected it.
  8. ^ Douglas-Hamilton, James (2012). “1 Turmoil at the Dictator’s Court: 11 May 1941”The Truth About Rudolf Hess. Mainstream Publishing. p. unpaginated. ISBN 978-1-78057-791-3. Retrieved 2 October 2022Organisations which Hess had supported, such as the Rudolf Steiner schools, were closed down.
  9. ^ Tucker, S.D. (2018). False Economies: The Strangest, Least Successful and Most Audacious Financial Follies, Plans and Crazes of All Time. Amberley Publishing. p. 165. ISBN 978-1-4456-7235-9. Retrieved 3 October 2022according to Deputy Führer Rudolf Hess (1894-1987), those sceptics who criticised biodynamic methods on scientific grounds were just ‘carrying out a kind of witch-trial’ against Steiner’s followers.

Biographical resources

  • Wilfried Hammacher, Marie Steiner: Lebensspuren einer Individualität, Stuttgart: Verlag Freies Geistesleben, 1998 (German); ISBN 3-7725-1798-6.
  • Lindenberg, Christophe (2011). Rudolf Steiner – Eine Biographie. 1861-1925 (in German). Verlag Freies Geistesleben. ISBN 978-3-7725-4000-4.
  • Hans Peter van Manen, Marie Steiner: Her place in world karma, London: Temple Lodge, 1995; ISBN 0-904693-76-7.
  • McKanan, Dan (2017). “Ecology. The Boundaries of Anthroposophy”Eco-Alchemy: Anthroposophy and the History and Future of Environmentalism. University of California Press. ISBN 978-0-520-29006-8.
  • Marie Savitch, Marie Steiner-von Sivers: Fellow worker with Rudolf Steiner, London: Rudolf Steiner Press, 1967; ISBN 0-85440-057-5.
  • Staudenmaier, Peter (2014). Between Occultism and Nazism: Anthroposophy and the Politics of Race in the Fascist Era. Aries Book Series. Brill. p. 18. ISBN 978-90-04-27015-2. Retrieved 4 October 2022Though raised Catholic, Büchenbacher had partial Jewish ancestry and was considered a “half-Jew” by Nazi standards. He emigrated to Switzerland in 1936. According to his post-war memoirs, “approximately two-thirds of German anthroposophists more or less succumbed to National Socialism.” He reported that various influential anthroposophists were “deeply infected by Nazi views” and “staunchly supported Hitler.” Both Guenther Wachsmuth, Secretary of the Swiss-based General Anthroposophical Society, and Marie Steiner, the widow of Rudolf Steiner, were described as “completely pro-Nazi.” Büchenbacher retrospectively lamented the far-reaching “Nazi sins” of his colleagues.59
  • Zander, Helmut (2007). Anthroposophie in Deutschland: Theosophische Weltanschauung und gesellschaftliche Praxis 1884–1945 (in German). Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht. ISBN 978-3-525-55452-4.
  • Zander, Helmut (2011). Rudolf Steiner: Die Biografie. Munich: Piper.

https://en.wikipedia.org/wiki/Marie_Steiner-von_Sivers

 

————————

Maria Ita Wegman (Karawang (West-Java), 22 februari 1876 – Arlesheim (Zwitserland), 4 maart 1943) was een Nederlandse arts, antroposooftheosoof en schrijver.

Wegman werd bekend als de medeoprichtster van de antroposofische geneeskunde in samenwerking met Rudolf Steiner. In 1921 richtte zij de eerste antroposofische medische kliniek op in Arlesheim, nu bekend als de Ita Wegman-Kliniek. Zij ontwikkelde een speciale vorm van massagetherapie genaamd ritmische massage.

Daarnaast stimuleerde (initieerde?) zij interdisciplinaire zorg door zowel artsen als therapeuten (bv. fysiotherapeuten, muziektherapeuten, verpleegkundigen) met elkaar samen te laten werken rondom de gezondheid en het welzijn van de patiënt.

In de laatste jaren van haar leven heeft zij tevens als schrijfster artikelen en essays geschreven voor het door haar opgerichte tijdschrift Natura.

Levensloop

Wegman werd geboren in het toenmalige Nederlands-Indië. Haar vader was beheerder van een suikerfabriek rond Krawang. Rond de eeuwwisseling keerde zij terug naar Europa en studeerde therapeutische gymnastiek en massage. In 1902 ontmoette zij Rudolf Steiner voor de eerste maal. Vijf jaar later begon zij met haar studie geneeskunde aan de Universiteit Zürich, waar dat toen voor vrouwen al mogelijk was. Zij haalde haar diploma in 1911, gespecialiseerd als vrouwenarts, en trad toe tot een bestaande praktijk.

In 1917, na opening van haar eigen praktijk, ontwikkelde zij een remedie tegen kanker gebaseerd op een extract van maretak, op aanwijzingen van Steiner. Deze remedie, die zij Iscar noemde, en die zich later ontwikkelde tot Iscador, is in een aantal landen een geaccepteerde alternatieve geneeswijze van kanker geworden.

Tevens stond zij aan de basis van de oprichting van het bedrijf Weleda dat zowel zelfzorg geneesmiddelen als verzorgingsproducten op natuurlijke basis produceert.

Ita Wegman was kritisch. Samen met het andere Nederlandse bestuurslid Elisabeth Vreede werd ze in 1935 uit de Antroposifische Vereniging gezet, waar beiden bestuurslid van waren.

Wetenswaardigheden

In Zutphen is een hofje naar haar genoemd in het nieuwe deel van de grote wijk Leesten. Het Ita Wegmanhof is daar een zijstraat van de Goethesingel en de Bernard Lievegoedstraat.

Literatuur

  • Ed Taylor – ITA WEGMAN, wegbereider voor de nieuwe geneeskunst – Uitgeverij Pentagon, Amsterdam 1994.
  • Ed Taylor – Ita Wegman – haar leven en werk – Uitgeverij Pentagon, Amsterdam 2018.
  • J.E. Zeylmans van Emmichoven – Wer war Ita Wegman: Eine Dokumentation – Edition Georgenberg, Heidelberg 1990-1992. 4 delen.

https://nl.wikipedia.org/wiki/Ita_Wegman

 

 

 

 

 

 

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *