Malleus Maleficarum / Heksenhamer – Heinrich Kramer / Henricus Institoris en Jacob Sprenger (1487)

In ‘Malleus Maleficarum’ beargumenteert Heinrich Kramer (gelatiniseerd tot Henricus Institoris) allereerst dat de duivel bestaat en dat dus ook hekserij bestaat. Vervolgens gaat hij in deel twee in op de soorten heksen die bestaan en hoe deze te herkennen. Deel drie beschrijft hoe het proces tegen een heks het beste uitgevoerd kan worden.

Latijn
Sociaal / Ideeënliteratuur
472 pagina’s
Eerste druk: Peter Drach, Speyer (Duitsland)

Malleus Maleficarum, beter bekend als de Heksenhamer (letterlijke vertaling: de hamer van de opzettelijke kwaaddoensters) is een 15e-eeuws handboek voor de heksenjacht met gedetailleerde ondervraging van heksen en de meest effectieve foltermethoden. Het is geschreven in 1485-1486 door Heinrich Kramer[1] (ook: Henricus Institoris), een dominicaanse inquisiteur. Kramer voegde Jacob Sprenger toe als auteur om het boek meer bekendheid te geven, hoewel die er niets mee te maken had. Het boek kwam eerst uit in Duitsland en werd snel een succes in Europa.

Etymologie

Malleus betekent “hamer” en malefica “boosdoeneres” (maleficarum = “van de boosdoeneressen”). Maleficium (letterlijk: kwade daad) stond toen voor de opzettelijk kwaadaardige activiteit van heksen en tovenaars, zoals het laten mislukken van oogsten en het doden van vee. Malleus kan staan voor een voorwerp waarmee men spijkers of pinnen kan slaan, maar ook voor een voorwerp waarmee men een slachtoffer bewusteloos sloeg voordat het de doodsklap kreeg.

Inhoud

Het voorwoord kan in drieën worden verdeeld:

  • De paus is bezorgd over de verspreiding van ketterij, vooral in bepaalde delen van het Duitse Rijk.
  • Institoris en Sprenger zijn inquisiteur in dat gebied, maar worden tegengewerkt door bemoeizieke geestelijken en leken.
  • De paus geeft een precieze omschrijving van wat Institoris en Sprenger bevoegd zijn te doen en eist dat ze niet meer worden tegengewerkt.

De eigenlijke tekst bestaat uit drie grote delen. Het eerste wil het bestaan van hekserij bewijzen, het tweede vertelt over de vormen die hekserij aanneemt en het derde deel beschrijft hoe heksen herkend kunnen worden, voorgeleid en berecht.

Deel I

Hekserij wordt beschreven als een nieuwe list van de duivel, die nog snel de wereld wilde veroveren, want die zou naar zijn ondergang neigen. Het was zijn eindstrijd tegen het rijk Gods. Daarom had hij een nieuwe ketterij gezaaid, erger dan alle andere: die van de hekserij. De heksen hadden een verbond met de duivel gesloten en zouden gemeenschap met hem hebben. Tot 1400 had de duivel zijn dienaren gerekruteerd tegen hun wil, maar daarna waren velen vrijwillig in zijn dienst gegaan. God stond de magiebeoefening toe om de zondaren te straffen en het geloof van de gelovigen te testen. De heksenvervolgers wilden nog vóór de wederkomst van Christus de wereld zuiveren van heksen.

Dat er in dit deel zo op gehamerd wordt dat heksen wel degelijk bestaan, is een reactie op gematigde ideeën uit die tijd die hun vraagtekens plaatsten bij het bestaan van heksen en magie. Dit gedeelte van de Malleus Maleficarum stelt dan ook zeer beslist, dat het twijfelen aan hekserij gelijkstaat aan ketterij en als zodanig vervolgd zal worden.

In Deel I komt ook het bloedrecht, een godsoordeel uit het middeleeuwse recht, ter sprake als methode om heksen te identificeren.

Katholieken moeten aannemen dat heksen bestaan. Het is een theologische visie op magie, die het fundament van de andere twee delen moet vormen.

Deel II

De systematische vervolging van heksen als duivelaanbidders begon in Europa al in de vroege 14e eeuw. De nadruk lag echter nog steeds op de maleficiën. Pas in de tweede helft van de 16e eeuw begon het idee van het duivelspact goed veld te winnen. In Engeland heeft dit idee pas veel later enige opgang gemaakt. In de Malleus werd de heksensabbat nog niet genoemd.

In de Malleus maleficarum werd meer dan tot dan toe gewaarschuwd tegen de vrouw als het grootste gevaar. De vrouw zou van nature slecht, zwak en inferieur zijn. Verder zou zij ongelovig, eerzuchtig, wraakzuchtig, heerszuchtig en hebzuchtig zijn. Ondanks haar uiterlijke aantrekkelijkheid was het aan te raden om bij haar weg te blijven, want ze zou een onverzadigbare vleselijke begeerte hebben. Heksen werkten bij voorkeur in op het gebied van de voortplanting en de seksualiteit.

Opvallend is dat bepaalde groepen als immuun voor hekserij worden verklaard:

  • rechtsambtenaren,
  • zij die baat vinden bij de duiveluitdrijvingen van de Kerk door besprenkeld te worden met wijwater, of door kaarsen te dragen tijdens het feest van Maria-Lichtmis of palmtakken gezegend op palmzondag,
  • zij die op verschillende manieren gezegend zijn door goede engelen.

In het laatste hoofdstuk worden mannen opgenoemd die een specifieke soort van magie bedrijven:

  • boogschieters die pijlen op het kruis afschieten tijdens de kerkdienst op Goede Vrijdag,
  • mannen die bezweringen en talismans gebruiken,
  • mannen die wapens betoveren en er zo met blote voeten over kunnen lopen.

Vormen van hekserij

Afbeelding uit de Heksenhamer

  • Offeren van ongedoopte kinderen aan de duivel en het opeten van kinderen. Die konden daardoor niet in de hemel komen: het getal der uitverkorenen zou daardoor langzamer bereikt worden, zodoende zou het laatste oordeel worden uitgesteld (het moment waarop de duivels voor eeuwig verdoemd zouden zijn).
  • Van de gekookte beenderen en ledematen van die kinderen (liefst eerstgeboren jongetjes), liet de duivel de heksen een zalf bereiden. Als zij daarmee een stok of stoel bestreken, zouden ze kunnen vliegen (er was ook een zalf die stilzwijgen bij de foltering bewerkstelligde). De duivel gaf de voorkeur aan vrouwen, want die hebben een sleutelpositie ten aanzien van ongeboren en jonggeboren leven.
  • Geslachtelijk verkeer met incubi en succubi. De geslachtsgemeenschap werd zonder meer als iets walgelijks gezien en als de manier waarop de erfzonde werd doorgegeven. Alleen mindere duivels moesten dit vieze werk opknappen. Omdat duivels alleen maar over een aangenomen, luchtachtig lichaam konden beschikken, konden uit het verkeer tussen vrouw en (mannelijke) incubus geen kinderen voortkomen. Daarom bezocht volgens Thomas van Aquino een (vrouwelijke) succubus een man, die onvrijwillig zijn zaad af moest staan. Dit werd door de succubus opgevangen en aan een incubus gegeven. Deze bracht dat in bij een heks die vrijwillig en wellustig meewerkte. Hierdoor zou een nieuwe generatie heksen ontstaan. De dochters van een heks waren daarom uitermate verdacht.
  • Er waren heksen die alleen maar mensen genazen, er waren er die zowel konden genezen als schade toebrengen, en er waren er die alleen maar schade toebrachten. Deze laatste groep was aan al het denkbare schuldig: het veroorzaken van hagelbuien, miskramen, misoogsten, tot en met het verslinden van de eigen kinderen toe. Ze konden vliegen door de lucht, ze konden zichzelf laten zwijgen tijdens de “ondervraging”. Ze konden hun kwaad ook op afstand verrichten, want ze hadden het boze oog.
  • Als de heksen ondervraagd werden door de inquisitie en de duivel was niet zeker van hun trouw aan hem, dan mishandelde hij ze vaak ‘s nachts in hun cel. De inquisiteurs konden dat ‘s ochtends zien aan hun gezwollen gezichten en blauwe plekken. De duivel zette hen er ook toe aan om te proberen zich na de bekentenis op te hangen omdat hij bang was dat ze zich zouden bekeren. Het was echter beter voor de heksen als ze zich na de bekentenis ook nog bekeerden en dan pas verbrand werden, want dan mochten ze de sacramenten ontvangen en werden zij vóór het verbranden genadiglijk gewurgd. Door de vuurdood werden zij bevrijd uit het duivelse verbond en konden toch nog zalig worden. Heksen die hardnekkig zwegen tijdens de ondervraging werden daarbij door de duivel geholpen omdat hij zeker was van hun trouw aan hem.
  • Bijzonder verdacht waren verloskundigen. Vroedvrouwen doodden zo veel mogelijk kinderen in de moederschoot, wekten een abortus op, of ze wijdden de pasgeborenen aan de duivel. Deze aan de duivel gewijde kinderen waren definitief van de genade beroofd en werden ook heks, voorbestemd tot eeuwige verdoemenis. Dochters van heksen waren ook tot hekserij geneigd: het hele nakomelingschap gold als geïnfecteerd. Hoofdbron van deze informatie waren de bekentenissen van een jong meisje, wier tante (een vroedvrouw) voor haar ogen als heks was verbrand. Het meisje (dat zich na de marteling bekeerd had) gold als een geloofwaardige getuige, want de geleerde Nider had rond 1450 precies hetzelfde gesteld als door haar bevestigd was.

Mensen gingen vaak naar oude vrouwtjes voor de opheffing van beheksing bij zichzelf of bij hun vee en gewassen. Het wereldlijk gezag achtte dat prijzenswaardig, de kerkelijke macht niet omdat zowel beheksing als ontheksing het werk van de duivel zouden zijn. De duivel had een afspraak met de heksen om de taken te verdelen, de een behekste, de ander onthekste. Mensen vroegen vaak om raad aan de heksen, maar die wilden een tegenprestatie: eerst klein, dan steeds groter (bijvoorbeeld eerst in de kerk op de grond spuwen als de hostie getoond werd en uiteindelijk moesten ze aan het geloof verzaken). De duivel beloofde van alles en haalde het zieltje langzaamaan binnen. De duivel had alleen geen vat op kuise mensen, inquisiteurs en rechters.

De duivel behaalde natuurlijk de meeste winst met het veroveren van deugdzame vrouwen. Makkelijker prooien waren evenwel ondeugdzame exemplaren zoals geile vrouwen, minnaressen, hoeren en overspelige vrouwen en vrouwen met maatschappelijke problemen.

  • oude en armlastige vrouwen beloofde hij geld of goederen
  • jonge meisjes die een echtgenoot wilden, beloofde hij schoonheid en genot
  • de duivel verleidde ook jonge vrouwen die in de steek waren gelaten; ze voelden zich verraden en vernederd en wilden zich wreken en kwamen daarvoor bij de heksen. Ontelbare heksen zijn er op deze manier ontstaan.

Deel III

Afbeelding uit de Heksenhamer

Het boek was bedoeld als handboek voor wereldse rechters, zodat de inquisiteurs geen heksenprocessen hoefden te voeren. Tijdens het hoogtepunt van de Europese heksenvervolgingen werd het boek in katholieke streken door veel rechtbanken gebruikt als handleiding voor de heksenvervolgingen, -processen en -executies. Ongeacht of er sprake is van ketterij, wordt iedereen door een inquisitoriale rechtbank berecht. Het werk kan echter gedelegeerd worden aan de plaatselijke bisschop of burgerrechter.

Zelfs protestanten (die verder niets van de katholieken wilden weten) gebruikten het boek. Ook werd gesteld dat het té gedreven verdedigen van een beschuldigde erop zou wijzen dat de verdediger zelf behekst was. De waterproef werd aangeprezen; als de beschuldigden bleven drijven werden ze gemarteld en als ze zonken werden ze vrijgelaten. In Holland werd deze proef rond 1593 verboden, in Brabant rond 1595. In de Malleus was al afgerekend met de vuurproef.

Getuigen waren verplicht hun naam te geven en deze mocht niet geheimgehouden worden, tenzij er aanleiding was te veronderstellen dat de getuigen gevaar liepen. Getuigenissen van mensen die vijanden zijn van de beschuldigde, mogen niet worden toegelaten. De verdachte mocht een raadsman nemen. Een bekentenis was noodzakelijk; als er een bekentenis gekregen kon worden zonder marteling, moest die manier gebruikt worden. Dreigementen en beloftes mogen worden gebruikt en bezoekers mogen worden toegelaten om de verdachte te overreden.

Als marteling moest worden toegepast, moest men er zeker van zijn dat beschermingsamuletten niet gedragen werden. Er moet een verslag van de martelsessie geschreven worden. Het onvermogen te huilen van berouw werd gezien als teken van schuld. Gerechtslieden mochten zout, gezegend op palmzondag, meenemen als bescherming tegen beheksing tijdens de marteling.

Zuivering mocht niet worden gebruikt om te toetsen of een heks schuldig was, dit bestond uit onder andere een withete pook, het duel, het gevecht, kokend of ijskoud water. De duivel zorgde voor zijn volgelingen en daarmee werden deze praktijken nutteloos.

Geschiedenis

De auteur

Heinrich Kramer (Institoris) was een Dominicaanse inquisiteur en had veel ervaring met heksenprocessen. Hij had heksenprocessen geleid in het bisdom Konstanz, Brixen (augustus 1485 tot februari 1486) en in de stad Ravensburg (oktober 1484). In Ravensburg kon Institoris twee vrouwen vervolgen. In Brixen kwamen problemen, van de vijftig verdachten werden zeven vervolgd. De bisschop van Innsbruck stond sceptisch tegenover de eisen van de aanklager. Na een lange juridische strijd werden Institoris’ beslissingen ongedaan gemaakt en de vrouwen werden vrijgelaten. Institoris moest zelfs de stad verlaten omdat de bisschop hem zijn veiligheid niet langer kon garanderen. Dit maakte hem nog vastberadener heksen en ketters te vervolgen.

Institoris, de schrijver van de Malleus, was een controversieel persoon. Hij stelde het gezag van de paus boven dat van de keizer. In 1473 had hij tijdens een van zijn preken de keizer beledigd en werd daarvoor in Rome op het matje geroepen, maar werd al in 1474 vrijgesproken en mocht zijn werk hervatten. Hij werd rond 1484 bij een procesreeks in Innsbruck tegengewerkt door de bisschop. Verzet tegen de heksenvervolging was echter een verschijnsel van alle tijden en streken.

Aanbevelingen

Omdat Institoris in zijn werk veel weerstand ondervond, wendde hij zich in 1484 voor ondersteuning tot Rome. De corrupte Sixtus IV werd in dat jaar opgevolgd door Innocentius VIII. Deze schreef daarop de bul Summis desiderantes affectibus.

Deze bul is een ondersteuning voor de heksenvervolgingen van Institoris en niet voor het boek. De wereldse leiders van het Duitse rijk worden opgeroepen om hen hierin te steunen. In deze bul werd nog geen klemtoon op vrouwen gelegd als zijnde gevoeliger voor de verleidingen van de duivel. Het ging over personen van beiderlei kunne die het geloof afzwoeren en maleficiën verrichtten. Hekserij werd in deze bul ook nog niet gezien als een nieuwe ketterij erger dan alle andere. Omdat een bul gekocht kon worden, had deze weinig uitwerking als aanbeveling bij de Malleus.

Institoris verzocht daarop om een aanbeveling van de universiteit in Keulen. Deze werd weliswaar afgegeven, maar het betrof slechts een aanbeveling voor een beperkt publiek van geleerde mannen. Institoris vervalste deze aanbeveling door in de notariële akte van 1487 het voor te doen alsof zij voor het grote publiek bestemd was.

Ook koning Maximiliaan deed een aanbeveling voor de Malleus.

Jacob Sprenger

Institoris gebruikte de naam van een andere inquisiteur, Jacob Sprenger, die hoge kerkelijke ambten en veel relaties had, om zijn werk meer prestige te verlenen. Sprenger wordt in de oudere literatuur genoemd als co-auteur. Het is echter onwaarschijnlijk dat hij instemde met de publicatie. Sprenger en Institoris hadden al in 1485 – dus enkele jaren voor de verschijning van de Heksenhamer – ruzie met elkaar. De reden is niet bekend. Mogelijk speelde mee dat Sprenger een hervormer was en Institoris niet. Voor de hervormers waren armoede, onthechting, kuisheid en discipline voorname waarden. Sprenger werd tot provinciaal benoemd en kondigde beperkende strafmaatregelen af tegen Institoris. Institoris ging evenwel door met zijn werk. In 1490 bevestigde Rome de strafmaatregel. Toen Sprenger in 1495 stierf, vervielen die beperkingen. Vanaf 1496 kreeg Institoris vanuit Rome eervolle opdrachten in Venetië en in 1497 kreeg hij hoge kerkelijke ambten als inquisiteur en nuntius.

Publicatie en drukken

De Malleus Maleficarum werd na 1521 niet herdrukt tot 1576 en daarna tot 1674 weer heel vaak. Het boek is nog steeds verkrijgbaar en wordt uitgegeven door Dover Publications (ISBN 0-486-22802-9) en is recentelijk in het Nederlands vertaald door Ivo Gay (Uitgeverij Voltaire). In Nederland is het boek verkrijgbaar bij Uitgeverij IJzer in Utrecht.

Tal van andere soortgelijke handboeken voor inquisiteurs verschenen achteraf, maar de Malleus heeft het meest bijgedragen aan de heksenvervolgingen. De verspreiding van de Malleus maleficarum werd vergemakkelijkt, doordat vanaf ca. 1460 de boekdrukkunst in gebruik was gekomen. De Malleus is mede daardoor snel populair geworden.

Hedendaagse recensies

Het boek wordt tegenwoordig vaak bekrompen genoemd. Ook vindt men het volstrekt ondeugdelijk en gevaarlijk. De argumentatie van Institoris is warrig en hij spreekt zichzelf tegen. Zo noemt hij alle wetsdienaren onschendbaar voor hekserij, maar raadt hij aan om gezegend zout mee te nemen tijdens martelingen om niet behekst te raken.

Het boek heeft een vrouwonvriendelijke ondertoon, maar in de veertiende en vijftiende eeuw was de samenleving in het algemeen vijandig tegenover vrouwen. Institoris wil niks weten van beschuldigden die onschuldig werden verklaard en vrijgelaten, hij vindt dat men meedogenloos de dienaren van de duivel moet opsporen.

Opvallend is dat Institoris afstand neemt van het beeld van heksen die naar de sabbat vliegen en de duivel aanbidden. Hij spreekt niet over de feesten, seksuele orgieën en demonen als persoonlijke dienaar (huisgeesten). Het werk heeft veel invloed gehad, de acht edities voor het einde van de vijftiende eeuw geven aan dat het boek populair was. Het aantal gerechtelijke vervolgingen nam echter niet noemenswaardig toe, behalve in het Rijnland in 1490-1495. Pas een eeuw later kwamen de grote heksenvervolgingen.

Trivia

  • Het nummer White Hammer van de progressieve rockband Van der Graaf Generator gaat over de Malleus Maleficarum. Het is te vinden op hun album The least we can do is wave at each other uit 1970.
  • Het debuutalbum van de Nederlandse deathmetalband Pestilence uit 1988 heet Malleus Maleficarum.
  • De punkrock band AFI heeft een lied met als titel Malleus Maleficarum. In het refrein zingt men “We all begin to burn.” verwijzend naar de heksenverbrandingen.

Zie ook

https://nl.wikipedia.org/wiki/Heksenhamer

 


De heksenvervolging van paus Innocentius VIII (1432-1492)

Volgens de Kerk kon de ziel van ketters alleen gered worden door de louterende werking van de vlammen. (cc0 – Pixabay – Alexas_Fotos)

Van sinds haar ontstaan had de Rooms-Katholieke Kerk het niet zo begrepen op andersdenkenden die gemakkelijkheidshalve al vlug bestempeld werden als ketters en heksen. Op initiatief van paus Innocentius VIII begon de inquisitie einde vijftiende eeuw een ware kruistocht tegen hekserij, een ideologische strijd die in heel Europa nog lang zou nazinderen. Hieronder een beklijvende kijk op een weinig fraai hoofdstuk uit onze geschiedenis:

De pauselijke bul “Summis desiderantes affectibus”1

 

Summis desiderantes affectibus, de pauselijke bul van Innocentius VIII
Summis desiderantes affectibus, de pauselijke bul van Innocentius VIII

Innocentius die door zijn levenswandel en nepotisme nu niet bepaald zelf een voorbeeld was van spiritualiteit, vaardigde in 1484 hoger vernoemde bul uit waarin hij uitvoerig beschreef hoe heksen vervolgd, berecht en gestraft moesten worden.

Twee Dominicanen broeders, Heinrich Kramer (ca. 1430-1505), beter bekend onder zijn gelatiniseerde naam Henricus Institor, en Jacobus Sprenger (ca. 1437-1495), zagen in de pauselijke bul een legitimatie om een niets ontziende heksenjacht te ontketenen. In een berucht geworden driedelig handboek met als veelzeggende titel: “Malleus Maleficarum”2, beschreven ze nauwgezet hoe men heksen herkende, moest ondervragen en welke folteringen het best toegepast konden worden om ze tot bekentenissen te dwingen. De foltermethodes die beide fraters in hun leidraad bedachten behelsden verschillende gradaties en gingen, om er maar enkele te vernoemen, van het aandraaien van duimschroeven en het uittrekken van ledematen op de pijnbank tot het verbrijzelen van handen, armen en benen.

Algauw kweten overijverige rechtbanken zich zowat overal te lande om heksen op te sporen en te berechten. Vele onschuldigen bekenden, uit vrees gefolterd te worden spontaan alle beschuldigingen, waarna ze na een schijnproces dat meestal slechts enkele minuten duurde, veroordeeld werden tot de dood op de brandstapel. Volgens de toen gangbare katholieke kerkleer kon de ziel van heksen en duivelaanbidders immers enkel gered worden door de louterende werking van de vlammen.

Het heersende idee om zich over het zielenheil te bekommeren was dermate groot dat diegenen die tijdens hun ‘ondervraging’ berouw betoonden en een spijtbekentenis aflegden, bij wijze van clementie eerst gewurgd werden alvorens alsnog verbrand te worden…

Impact van een dogmatische leerstelling

Vrij snel hadden heksenvervolgingen grote delen van het Europese continent in hun greep. De vrees voor rondtrekkende inquisiteurs die overal het werk van de duivel zagen, was bij de bevolking zozeer ingeworteld dat niemand nog zeker was van zijn leven. In tegenstelling tot wat men vaak denkt, dient het hoogtepunt van de vervolgingen niet gezocht te worden in de middeleeuwen, maar wel tussen het begin van de zestiende tot ver in de achttiende eeuw. Precieze cijfers zijn er niet, maar naar schatting zijn in die periode vele tienduizenden onschuldigen op de brandstapel terecht gekomen of op één of andere manier het slachtoffer geworden van deze tot dan toe ongeziene repressie.

Vervolging van Josyne Van Vlasselaer

In de daaropvolgende decennia na het verschijnen van Innocentius’ bul gingen, net zoals in de meeste Europese landen, de heksenvervolgingen ook in onze contreien onverdroten verder. In het Brussel van 1595 beroerde op een bepaald moment een geval van hekserij de goegemeente.

Josyne, een eenvoudige plattelandsvrouw werd in de zomer van dat jaar op verdenking een pact met de duivel gesloten te hebben, aangehouden en naar de gevangenis van Brussel overgebracht. Daar werd ze dagenlang hardhandig ondervraagd en hoewel ze met de moed der wanhoop alle aantijgingen met klem ontkende, ging ze uiteindelijk verzwakt en uit angst voor verdere folteringen toch tot bekentenissen over. Daarmee was haar lot bezegeld. Kort daarna werd de ongelukkige bij wijze van afschrikwekkend voorbeeld op de Brusselse Grote Markt levend verbrand…

 

Schilderij met daarop een afbeelding van Anna Goeldi - cc
Schilderij met daarop een afbeelding van Anna Göldi (Goeldi) – cc

Ook in tal van andere dorpen en steden werd een meedogenloze jacht gevoerd op van hekserij verdachte vrouwen. Aangenomen wordt dat in de periode tussen 1590 en 1648, alleen al in de Zuidelijke Nederlanden, meer dan honderddertig zogenaamde heksen werden vervolgd, vaak met instemming van de ‘Grote Raad van Mechelen’, het hoogste rechtscollege in de Nederlanden.

Pas onder invloed van de Verlichting groeide halverwege de achttiende eeuw bij theologen en rechtsgeleerden het besef dat de kerkelijke opvattingen over heksen en duivelaanbidders aan herziening toe waren. Toch werd in juni 1782 Anna Göldi, een Zwitsers dienstmeisje, op beschuldiging van hekserij nog ter dood veroordeeld en publiekelijk onthoofd. Daarmee was ze de laatste persoon die in Europa als heks aan haar einde kwam…

~ Rudi Schrever

https://historiek.net/heksenvervolging-paus-innocentius-viii/ 93977

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *