Hans Baluschek – Frühling, 1911
Dit imposante, bijna menshoog schilderij bevat alle elementen waarmee Baluschek aan het begin van de 20ste eeuw zijn roem vergaarde: Berlijn als nieuwe, alsmaar uitdijende metropool en de plek van de laagste bevolkingsklassen daarin. Voor zijn realistische kunst baseerde Baluschek zich op observaties, schetsen en foto’s van de stad en haar individuele bewoners. Vervolgens doordacht hij zijn composities zorgvuldig, zoals Frühling.
Op dit grote doek, in Baluscheks kenmerkende impressionistische stijl, zien we een man op de rug, waarschijnlijk een dakloze. Hij kijkt uit over een Berlijnse wijk, met rechts een industrieterrein, links een woonkazerne en op de achtergrond een spoorbrug en nog meer industrie. Hij heeft een flinke sigaret voor zichzelf gedraaid. Het lentegevoel komt tot uiting door het zonovergoten stadsgezicht, de sprankelende kleuren, de blauwe lucht, en naast de figuur een ontluikende felgele paardenbloem. Stilistisch sluit het werk aan bij het Berlijnse impressionisme. Compositorisch is het verwant aan het gebruik van de rugfiguur doorromantici als Caspar David Friedrich: de persoon op de voorgrond leidt de kijker in naar wat er op de achtergrond gebeurt. Het realisme van Baluschek is altijd betrekkelijk. Hij baseerde zich op observaties, schetsen en foto’s van de stad en haar individuele bewoners. Vervolgens doordacht hij zijn composities zorgvuldig. De socialist Hans Baluschek was in zijn tijd een vooraanstaande Duitse kunstenaar. In zijn werk heeft hij steevast aandacht voor de lagere klassen van de geïndustrialiseerde en kapitalistische samenleving van de metropool Berlijn. Zijn werk had grote invloed op de generatie na hem, onder wie Otto Dix, Georg Grosz en Otto Griebel. Ook was hij een bekend kunstdocent die zich onder andere richtte op kunstonderwijs voor vrouwen en arbeiders. De Nederlander Carel Willink was van eind 1920 tot 1924 bij hem in de leer.
Maker:Baluschek, Hans (1870-05-09 – 1935-09-28)
Jaar:1911
Onderwerpen:Realisme, klassenmaatschappij, ongelijkheid, urbanisme
Materiaal: olieverf, doek
Afmetingen: hoogte 172.00 cm × breedte 120.50 cm × diepte 7.50 cm
Met de tentoonstelling Hans Baluschek & Carel Willink – Kunst voor het volk besteedt Museum Arnhem voor het eerst aandacht aan de in Nederland relatief onbekende kunstenaar Hans Baluschek (1870 – 1935). Baluschek is in Duitsland een gevierd Berlijns kunstenaar, die bekend werd om zijn bewogen geëngageerde kunst, zijn socialisme én zijn rol als aanjager van gemeentelijke en landelijke ondersteuningsregelingen voor kunstenaars, honderd jaar geleden. Maar hij was ook de leermeester van Carel Willink. Die was tussen 1920 en 1923 student aan Baluscheks internationale kunstschool in Berlijn. Via Willinks kunst introduceert Museum Arnhem werk en leven van Baluschek bij het Nederlandse publiek. Via Baluscheks eigen werk, en door toevoeging van enkele hedendaagse kunstwerken die de actualiteit van diens engagement onderstrepen, legt de tentoonstelling de gevoeligheden bloot van sociale kwesties toen en nu.
Alphons Anton Alexander Hans Ernst Karl Maria Baluschek (* 9. Mai 1870 in Breslau; † 28. September 1935 in Berlin) war ein deutscher Maler, Grafiker und Schriftsteller. Er gehörte zur Berliner Secession, war Mitglied im Deutschen Künstlerbund und gehörte dem Verband Deutscher Illustratoren an. Nach 1920 war er aktives Mitglied der SPD. 1929 bis Anfang 1933 war er Leiter der Großen Berliner Kunstausstellung.
Baluschek war ein Hauptvertreter des deutschen kritischen Realismus, wobei er selbst jede Form des „-ismus“ für seine Kunst ablehnte, und stellte anklagend das Leben des Proletariats dar. Seine Bilder haben entsprechend vor allem die Menschen des Arbeiterstandes in Berlin zum Thema.
Bekannt wurde er vor allem durch seine Gemälde, Illustrationen von Büchern wie Peterchens Mondfahrt und Beiträge für verschiedene Zeitschriften der Weimarer Republik.
Kindheit und Jugend (1870–1889)
Hans Baluschek war der Sohn von Franz Baluschek, Regierungslandmesser und Eisenbahningenieur. Er hatte drei Schwestern, von denen allerdings zwei bereits im Kindesalter an Tuberkulose verstarben. Durch die Euphorie in Breslau als preußischer Residenzstadt nach dem Deutsch-Französischen Krieg 1870/1871 versuchte sich Franz Baluschek als selbstständiger Unternehmer im Eisenbahnbereich und wirkte vor allem in Haynau (heute: Chojnów), das entsprechend für seinen Sohn neben Breslau zu dessen Hauptwohnorten wurde. Durch den Vater wurde zudem die Faszination für die Eisenbahn bereits in der frühen Kindheit erstmals manifestiert.
Im Jahr 1876 zog die Familie mit dem erst sechsjährigen Hans Baluschek nach Berlin, und bis 1886 wechselte sie insgesamt fünfmal die Wohnung, wobei sie immer in den sich ausbreitenden Neubaugebieten für Arbeiter vor dem Halleschen und dem Kottbusser Tor, dem heutigen Berlin-Kreuzberg blieb. Berlin befand sich zu dieser Zeit in einer durch die Weltwirtschaftskrise 1873 ausgelösten Depression und insbesondere die private Eisenbahnindustrie befand sich nach dem Zusammenbruch der Unternehmen von Bethel Henry Strousberg in einer sehr schwierigen Lage Franz Baluschek arbeitete als königlicher Eisenbahningenieur bei der staatlichen Eisenbahn, in die die privaten Unternehmen überführt wurden, und konnte so die Familie ernähren, die in bürgerlichem bis kleinbürgerlich-proletarischem Milieu inmitten von anderen Arbeiterfamilien lebte. Nach dem Besuch der Gemeindeschule wurde Hans Baluschek mit neun Jahren in das Ascanische Gymnasium aufgenommen, das 1875 gegründet worden war. Es gehörte zu den wenigen höheren Schulen in Berlin, welche die Schüler auf der Basis eines humanistischen und naturwissenschaftlichen Lehrplans unterrichteten
In den Jahren 1882 bis 1886 stellte der russische Künstler Wassili Wereschtschagin in mehreren Bildzyklen seine Gemälde vom Russisch-Osmanischen Krieg 1877–1878 und andere Kriegsdarstellungen aus, die in Berlin viel diskutiert wurden und den Künstler aufgrund seiner Inhalte und des ungewohnten Realismus populär werden ließen. Für Baluschek stellte der Besuch der Ausstellungen ein entscheidendes und prägendes Erlebnis dar. Er begann damit, Bilder zu kopieren und selbst zu malen. In seinen frühen Werken versuchte er sich unter anderem an Kriegsdarstellungen, die Wereschtschagin nachempfunden waren; auch in späteren Kriegsbildern zeigt sich der deutliche Einfluss dieses Vorbilds.[5]
Sein Vater wurde 1887 für den Eisenbahnbau auf der Insel Rügen nach Stralsund versetzt, wo Baluschek die beiden letzten Jahre seiner Schulzeit bis zum Abitur verbrachte. Hier traf er auf den Lehrer Max Schütte, der seine Schüler mit den Ideen und Zielen des Sozialismus vertraut machte und über Klassenstrukturen der Gesellschaft und ökonomische Zusammenhänge aufklärte. Aufgrund des noch gültigen Sozialistengesetzes wurde Schütte aus dem Lehrdienst entlassen. Baluschek und seine Mitschüler begannen mit dem Studium sozialistischer Schriften und den in Deutschland populär werdenden Schriften Leo Tolstois und Emile Zolas. 1889 beendete Baluschek seine Schullaufbahn mit dem Abitur und dem Wunsch, Maler zu werden. https://de.wikipedia.org/wiki/Hans_Baluschek
Albert Carel Willink (Amsterdam, 7 maart 1900 – aldaar, 19 oktober 1983) was een Nederlands kunstschilder. Hij wordt gezien als de belangrijkste schilder van het magisch realisme, een schilderstijl die met licht, kleur, vorm en diepte een vervreemdende sfeer schept. De voorstellingen ogen reëel, maar zijn uitsluitend mogelijk in de fantasie.
Willink zelf hield niet van de benaming magisch realisme, hij noemde het liever imaginair realisme, het zo realistisch mogelijk schilderen van de verbeelding. In zijn schilderijen combineerde Willink technische perfectie, fotorealisme en een extreem gevoel voor detail met een dreigende, mysterieuze en onwerkelijke sfeer.
Jeugd
Willink werd in 1900 geboren te Amsterdam, als oudste van de twee zonen van Jan Willink en Wilhelmina Altes. Zijn vader had het, in die dagen zeer zeldzame, beroep van autohandelaar en was daarnaast ook amateurschilder. Hij stimuleerde zijn zoon om ook te gaan schilderen en Carel maakte zijn eerste schilderij toen hij 14 jaar was. Hij volgde de HBS en studeerde van 1918-1919 medicijnen om vervolgens een jaar bouwkunde te studeren aan de Technische Hogeschool Delft. Hij kon op beide opleidingen zijn draai niet vinden en besloot te kiezen voor een leven als kunstschilder. Carel Willink wilde graag naar Parijs, maar omdat zijn vader de nodige goudmarken over had, kon Willink met dat geld alleen terecht in Berlijn. Daar werd hij echter afgewezen waarna hij enkele weken aan de Staatliche Hochschule in Berlijn studeerde. Uiteindelijk werkte hij 3 jaar aan de Internationale Vrije Academie van Hans Baluschek.
Privéleven
Willinks eerste echtgenote was Mies van der Meulen (1900-1988) met wie hij in 1927 trouwde. Er ontstond een driehoeksverhouding met de bij hen inwonende schrijver Rein Blijstra, maar Van der Meulen koos uiteindelijk voor Blijstra. Willink en Van der Meulen gingen in 1928 alweer uit elkaar. Willink hertrouwde in 1930 met Wilma Jeuken (1905-1960), na dertig jaar huwelijk overleed zij aan een hersenbloeding.
In 1962 kreeg hij een relatie met de veel jongere Mathilde de Doelder. Mathilde bleek later verzot op de dure kleding van o.a. Fong Leng en ze kleedde zich altijd in extravagante jurken en gebruikte uitzinnige make-up. Er werd beweerd dat Willink de make-up maakte voor Mathilde, maar olieverf is giftig, dus werd deze gemaakt met make-up uit een theaterwinkel genaamd “Witbaard” vlak om de hoek. Door haar werd Willink van lieverlede steeds meer in “roddelbladen” genoemd en hun excentrieke relatie werd breed uitgemeten in de media. In 1969 traden ze in het huwelijk. Willink kreeg echter al snel genoeg van het veeleisende optreden en gedrag van Mathilde. In 1975 koos Willink definitief een nieuwe levensgezellin, de kunstenares Sylvia Quiël. Toen Mathilde uit jaloezie in 1975 Willinks lievelingsschilderij, een portret van zijn tweede vrouw Wilma uit 1952, ernstig had beschadigd wees Willink haar de deur, en op 5 juli 1977 trouwde hij voor de vierde keer, nu met Sylvia. Tot zijn dood zouden zij bij elkaar blijven. Willink schilderde haar drie keer en Sylvia Willink maakte een borstbeeld van haar echtgenoot. Ook stelde zij in 1999 de biografie Een eeuw Willink samen. Ze beheert tevens Willinks auteursrechten.
Ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag heeft het stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid in een plantsoentje aan de Ruysdaelkade een door Sylvia Willink vervaardigd borstbeeld van Carel Willink onthuld, samen met burgemeester Schelto Patijn. Het plantsoentje heet sindsdien het Carel Willinkplantsoen. Het borstbeeld is een geste van Sylvia Willink; zij was tevens bij de onthulling aanwezig.
Kunststromingen
Abstract (1920-1923)
Kubist (1923-1926)
Neoclassicisme (1926-1931)
Magisch realisme (1931-1983)
https://nl.wikipedia.org/wiki/Carel_Willink
Bidden wij voor de wereld
‘Willink wist niet dat hij zelf zo’n mannetje was dat toekeek zonder zich ermee te bemoeien,’ klonk het toen Carel Willink in 1939 zijn schilderij Simeon de pilaarheilige openbaar maakte. ‘Dat kan best,’ was zijn repliek, ‘schilderen is eigenlijk wat je niet in woorden kan uitdrukken.’ Zijn antwoord was illustratief voor zijn onverstoorbare werkwijze. Terwijl veel getalenteerde kunstenaars zich in hun werk losmaakten van het ‘natuurlijke’ en de ‘voorwerpelijkheid’ en de abstractie omarmden, bleef Willink vanaf de jaren ’30 figuratieve kunst maken, waarin hij uiterste perfectie nastreefde. Met zijn werk verwierf hij veel bewonderaars en zelfs een museum alleen aan zijn werk gewijd in kasteel Ruurlo.
Ikzelf zag zijn schilderijen voor het eerst in mijn middelbare schooltijd. Mijn tekenleraar nam me mee naar een tentoonstelling van ‘magisch realisten’ in Antwerpen. De kunst van Willink was ondergebracht in die stroming, omdat het een zekere onbestemdheid uitademde. Zelf noemde hij het liever ‘imaginair realisme’: de werkelijkheid geschilderd vanuit de verbeelding. Die verbeelding blijft me tot op de dag van vandaag fascineren. Ik verbaas me over zijn godverlaten steden, straten en landschappen, waar ook Job een plek in heeft, en ben verrast dat hij te midden van al dat onheil zichzelf schilderde als prediker. ‘Daar moet je niets religieus achter zoeken,’ had hij gezegd. Maar hij had zich wel aan dit beeld van zichzelf toegewijd en op de titel zitten broeden.
Simeon de pilaarheilige is een hoogtepunt in Willinks oeuvre, dat veel besproken is. We zien een man bovenop een zuil zitten in een zuilengalerij die door geweld is verwoest. Achter hem hangen boven een stad donkere wolken van een brand die volop aan het woeden is. Het lichaam van de man steekt er licht tegen af. De avondzon werpt lange horizontale schaduwen op de grond. Ze worden doorkruist door de lijnen van de tegels op het lege plein. Het perspectief leidt je oog de stad in; de schilder heeft de hele rechterhelft van zijn doek genomen om je blik die kant op te sturen.
De naam van het werk komt uit de kerkgeschiedenis. Er waren twee asceten die Simeon de pilaarheilige of Simeon de styliet werden genoemd, een oudere en jongere. Ze leefden in de vijfde eeuw in Syrië, in de buurt van wat nu Aleppo heet. Het waren heremieten, mannen die zich hadden afgezonderd om te bidden en te mediteren en die tussen hun gebeden door pelgrims raad gaven. De oudere zat 39 jaar op een zuil, de jongere 69 jaar.
Zelf vertelde Willink over dit schilderij dat hij een foto had gezien van een stad die in brand stond en dat dit beeld hem aansprak. Hij was in zijn huis aan de Ruysdaelkade in Amsterdam op een tafel voor de spiegel gaan zitten, naakt, met alleen een laken om. Zo was hij zelf de pilaarheilige geworden.
Willink maakte zijn Simeon in 1939. Het wordt vaak gezien als een profetisch werk, waarin hij de onheilspellende sfeer van een naderende wereldoorlog voelbaar maakte. Maar Willink had al veel meer van dit soort dreigende sferen geschilderd en zou dat ook na de oorlog blijven doen, omdat hij daarmee spanning in zijn werk kon leggen. Toch zagen veel commentatoren juist in dit schilderij de existentiële angst en het verlangen naar ontstijging die blijkbaar zo goed bij de persoon van Willink paste. Maar misschien wist hij dat hij niets aan alle ellende kon doen, behalve zichzelf zo te schilderen. Of had hij zich van de rampzalige wereld afgekeerd nadat hij veel ellende had doorleefd, om zich naar God te wenden. Misschien was dát het wat hij niet in woorden kon uitdrukken.
Dit schilderij staat met zijn brandende stad middenin de actualiteit. En door de aanwezigheid van de pilaarheilige werkt het als een spiegel. Het roept de vraag op hoe ik me verhoud tot het wereldgebeuren. Wat er om me heen gebeurt grijpt me aan, ik word erdoor in beslag genomen. Maar hoe bepaal ik mijn houding er tegenover? Daar heb ik hulp bij nodig. Neem ik de tijd om me af te zonderen, om naar de hemel op te kijken? Niet om me van de wereld af te keren, maar om te bidden?
Carel Willink (1900-1983): Simeon de pilaarheilige, 1939, Gemeentemuseum Den Haag.
Doorlezen: Lucas 19:41-44, Matteüs 4:1-11, Matteüs 6:9-13.
Willem de Vink
https://willemdevink.nl/carel-willink-simeon-de-pilaarheilige/
Carel Willink maakte talloze zelfportretten. Op sommige beeldde hij zichzelf af met schildersattributen. In dit Zelfportret (1941) zien we hem tegen een achtergrond die typerend is voor zijn schilderijen: dreigende luchten, de classicistische gebouwen en het scherpe licht-donker contrast. In De prediker (1937) heeft Carel Willink zich afgebeeld als boeteling, staand voor een kale bakstenenmuur met bogen. Hij staat met opgeheven arm alsof hij God aanroept. In de vensterbank ligt een papiertje met daarop een fragment in het Latijn uit een Bijbeltekst (Prediker 9:10): “Al wat uw hand vindt om naar uw vermogen te doen, doe dat, want er is geen werk of overleg of kennis of wijsheid in het dodenrijk waarheen gij gaat”. Naast het papiertje ligt een touw met knopen. Verwijst dit naar de vergankelijkheid van het bestaan?
Carel Willink, Zelfportret, olieverf op doek, 1941.