‘Elke keer dat ik mijn ouders zag, voelde ik dat mijn bloed ging koken’
Nauwgezet heeft Philip Huff zijn jeugd beschreven in zijn nieuwe roman Wat je van bloed weet: het geweld thuis, de schaamte, de onveiligheid. De leugens ook: ‘Mijn ouders hielden de schijn op van een succesvol en prettig gezin.’
Philip Huff (37) ontvangt in het statige pand van uitgeverij Prometheus aan de Herengracht te Amsterdam. Op tafel ligt zijn nieuwe roman Wat je van bloed weet, over opgroeien in een gewelddadig gezin – vers van de pers. Hij laat het door zijn handen gaan, bladert erin. Het is dikker dan hij had verwacht. ‘Maar dat is niet per se iets om trots op te zijn hoor, ik probeer niet zo’n witte, mannelijke schrijver te worden die telkens weer boeken van achthonderd bladzijden schrijft.’ Naast hem staat een pot thee; koffie drinkt hij niet.
Ik heb slecht geslapen na het lezen van je boek.
Huff zwijgt en kijkt zorgelijk.
Verbaast je dat?
‘Je bent een van de eersten die het hebben gelezen. Ik moet even laten bezinken wat je zegt.’
Philip Huff studeerde filosofie en geschiedenis in Amsterdam en Berlijn. In 2009 debuteerde hij met de roman Dagen van gras, in 2012 gevolgd door zijn bestseller Niemand in de stad over zijn studententijd – later verfilmd door Michiel van Erp. Daarna volgden de verhalenbundel Goed om hier te zijn (2013), de roman Boek van de doden (2014) en de essaybundel Het verdriet van anderen (2015).
Wat je van bloed weet is gebaseerd op mensen en gebeurtenissen uit het leven van Huff, zo schrijft hij in de verantwoording. ‘Veel van de beschreven plekken bestaan echt, scènes en dialogen zijn uit het leven gegrepen.’ Het roept onvermijdelijk de vraag op hoe autobiografisch dit boek is.
‘Ik heb nauwgezet mijn jeugd beschreven. Beter gezegd: de emotionele waarheid van mijn jeugd, mijn waarheid. De doorleefde waarheid van een kind in een gewelddadig huwelijk.’
Annabelle pakt Alex’ schouder vast. Dan slaat ze hem. Je voelt het geluid van de klap over je hele lichaam. Alex’ dikke witte wang kleurt rood. Zijn ogen knijpen dicht en beginnen te tranen. Je zegt niets, je doet niets.
(Uit: Wat je van bloed weet.)
Waarom koos je ervoor om in de tweede persoon te schrijven?
‘Dan hoefde ik niet alles te herbeleven, wat in de ik-vorm wel zo zou zijn. Door de tweede persoon te gebruiken, kon ik compassie en empathie in het verhaal stoppen, terwijl ik tegelijkertijd veel meer durfde te zeggen. De jij-vorm werkte bevrijdend.’
De ouders van de hoofdpersoon zijn bij vlagen extreem agressief, ze slaan elkaar én hun drie kinderen. Huff beschrijft indringend de angsten van een kind, de hoop dat er – schrijnend genoeg vaak door zijn eigen pogingen tot bemiddeling – een einde komt aan het geweld, de schaamte, het wegkijken door de buitenwereld, de loyaliteit aan de ouders en vooral de onveiligheid, het gevoel nergens te kunnen schuilen en de aanhoudende dreiging van een nieuwe geweldsuitbarsting.
Huff weegt zijn woorden zorgvuldig. Hij lijkt tijdens het gesprek afstand te nemen van het beladen onderwerp, om beter te kunnen analyseren wat er in zijn jeugd is gebeurd en hoe dat doorwerkt in het leven van de man die hij nu is.
‘Als je ouders zo’n huwelijk hebben als dat van mijn ouders, kleeft daar schaamte en taboe aan. Het geweld vindt binnenshuis plaats, waardoor de ervaring van het kind wordt weggedrukt. Dat wilde ik rechtzetten. In het eerste deel wilde ik de stem van het kind laten horen, omdat het perspectief van ouders het vaak wint van dat van kinderen. Zij zijn verbaler, hebben meer macht en kinderen luisteren naar hun ouders, waardoor de buitenwereld vaak niet weet wat er werkelijk aan de hand is. Mijn ouders hielden de schijn op van een succesvol en prettig gezin. Ze hielden macht over het narratief, om ons leven te bepalen en te manipuleren.
‘Ik hou niet van literaire romans die volledig in kinderperspectief zijn geschreven. Ik heb gekozen voor de lange lijn, dus niet alleen hoe het voor een kind is, maar ook hoe het nog steeds invloed heeft op mijn leven. Ik wilde iets zeggen over het leven zoals ik het ken, mijn waarheid vertellen. De literaire inzet is om dat overtuigend en goed te doen, ik wil een literaire roman schrijven en geen dagboek. Dit is mijn meest persoonlijke boek, dit is wie ik ben. Dat voelt veel enger dan bij mijn vorige boeken. Die zeiden ook iets over wat ik had meegemaakt, maar toch kon ik me meer verschuilen achter fictie.’
Voelt het als een bevrijding?
‘Nee! Ik vind het verschrikkelijk. Het is zo spannend wat mensen ervan gaan vinden, hoe ze naar mij gaan kijken – juist omdat het zo persoonlijk is. Echt niet meer dan een handjevol van mijn vrienden kennen deze kant van mij. Straks een heleboel lezers.’
Je hebt het over ‘mijn waarheid’.
‘Mijn moeder liep een tijdje met een nekbrace, in mijn herinnering omdat mijn vader haar van de trap had geduwd. Op school moest ik vertellen dat ze een whiplash had. Daarmee deden ze hun kinderen nóg meer geweld aan.
‘In mijn hoofd heeft het verzonnen verhaal de waarheid overgenomen. Maar ik weet wel zeker dat er een ambulance was, hoe de zwaailichten op de muren weerkaatsten. Mijn broer herinnert zich weer andere dingen. Door het aantal incidenten dat we samen kunnen noemen, zagen we een duidelijk patroon. Er zit een scène in het boek waarin de hoofdpersoon, mijn alter ego, door een glazen wand wordt geduwd. Ik kon me dat niet herinneren. Pas toen mijn broer het vertelde, dacht ik: o ja. We zijn er niet achter gekomen of het nou een raam was of een douchedeur. Dat het gebeurd is, staat vast, maar ik moest keuzes maken.’
Huff denkt na en vraagt: ‘Wat heb ik nou ook alweer gekozen?’
Een douchedeur.
‘Daarom is het dus een roman; herinneringen zijn ook een vorm van fictie. Om het even plat te slaan: er zijn, denk ik, drie manieren om om te gaan met een pijnlijk verleden. Achter je laten en doorgaan, proberen empathie en compassie voor de ouders te vinden, of de verantwoordelijkheid nemen voor jezelf. Die drie manieren zijn verdeeld over de drie kinderen.
‘Door duidelijk te houden dat ik vanuit mijn perspectief heb geschreven, probeer ik voor mijn zus de ruimte te creëren om te zeggen: het is Philips boek. Het is mijn keuze dit boek op deze manier te schrijven, mijn waarheid dus.’
Hebben je broer en zus het al gelezen?
‘Mijn zus nog niet, zij koopt het in de winkel, ‘dan heb je ook weer een exemplaar verkocht’. Mijn broer wel, vanwege een brief van hem aan mijn vader die ik heb opgenomen. Hij is de meest fantastische man op aarde, ik bewonder hem omdat ik weet wat hij allemaal heeft moeten doorstaan. Ik vond die brief van zo’n bovenmenselijke liefde getuigen, met zelfs empathie voor mijn vader.
‘Sinds een jaar of vijf zijn we gelijkwaardige broers, door het leeftijdsverschil is dat lang anders geweest. Mijn zus is de oudste, ik ben de middelste en dan volgt zeven jaar later mijn broertje. De gaten die mijn ouders lieten vallen heb ik geprobeerd op te vullen. Ik hoop dat ik dat goed heb gedaan.’
Het kostte bijna veertien jaar om dit boek te schrijven, zeg je in de verantwoording. Waarom kon je het nu publiceren?
‘Ik heb me lang achter het idee verscholen dat ik niet de enige ben met een gewelddadige jeugd, dus wie ben ik om te klagen? Veertien jaar geleden heb ik al eens geprobeerd erover te schrijven, maar toen was mijn jeugd nog te dichtbij, te kort geleden. Nu heb ik meer afstand. Ik heb therapie gevolgd. Mijn vertrouwen om te kunnen en willen vertellen over mijn jeugd is gegroeid.
‘Er zijn zoveel mensen die tegen me zeggen dat ze het raar vinden dat ik mijn ouders vrijwel nooit zie. Zij hebben geen idee hoe erg het is geweest. Ik had geen zin meer om dat niet-gehoorde kind te zijn. Of die zorgeloze jongen met die blonde kuif.
‘Ik denk niet dat ik met een roman de wereld kan veranderen, maar al zijn er maar twee mensen die na het lezen ervan beter snappen wat kinderen uit gewelddadige gezinnen doormaken, dan zijn dat toch twee mensen.’
Heb je een kinderwens?
‘Ik heb altijd gedacht dat ik vooral zelf geen kinderen moest krijgen, omdat dan de ellende weer opnieuw zou beginnen. Dat pessimistische patroon houdt je gevangen. Uiteindelijk heb ik via therapie geleerd dat er in mijn leven andere mogelijkheden zijn, ook als het kinderen betreft.
‘Na de beslissing om toch in therapie te gaan, maak ik in het boek een sprong van een aantal jaar. Dan schrijf ik wat ik mezelf had gegund. Dat ik nog bij mijn grote liefde zou zijn en dat we ergens buiten zouden wonen, in een gelukkige relatie. Ik ben lang verdrietig geweest dat die relatie op de klippen is gelopen en dat had onder andere te maken met haar kinderwens en mijn overtuiging dat ik geen kinderen wilde. Inmiddels denk ik anders over kinderen krijgen. Als ik in de positie kom om het te overwegen, zou ik het aandurven.’
In het boek worden de kinderen opgevangen door een liefdevolle oom en tante. Je schrijft: ‘Hij en tante Josephine weten wat er thuis gebeurt, en toch vragen ze niet of Alex, Emilie en jij op de Veluwe komen wonen.’ Waarom doen mensen niks?
‘Dat lijkt ingegeven door onze cultuur. Neem alleen al de term huiselijk geweld: huiselijk impliceert een soort knusheid, een privédomein. Alles wat zich afspeelt binnen het privédomein dient men te respecteren. Maar ik vind dat je ook achter de voordeur moet ingrijpen. Ik probeer mijn vrienden te helpen met opvoeden, terwijl daar een enorm taboe op rust. Ik maak me grote zorgen over de huidige, of beter gezegd eeuwigdurende, regering, die steeds verder verwijderd raakt van de jeugdzorg, terwijl er zo veel kinderen zijn die hulp nodig hebben. Aan de man bij wie mijn broertje uiteindelijk ging wonen, heb ik ooit gevraagd waarom ze dat deden, zo’n daad van goedheid. Hij zei: omdat ik geprobeerd heb je vader te helpen, maar dat is me niet gelukt.’
Heb je je ouders op de hoogte gebracht van je boek?
‘Ja, om een schrikreactie te voorkomen. Mijn vader vroeg zich af waarom ik mijn eigen nest zo graag bevuil en klaagde vervolgens over zijn gezondheidsklachten, die volgens hem zijn veroorzaakt door de stress van zijn huwelijk, de scheiding en de kinderen. Dat is zijn emotionele waarheid. En mijn moeder vond het opmerkelijk dat ik me op mijn leeftijd nog steeds verschuil achter mijn slechte jeugd. Tot zover de verdediging van mijn ouders. Ze zijn zelf verantwoordelijk voor hun gedrag en de gevolgen van hun gedrag, maar ze willen er niet mee worden geconfronteerd. Ze hebben de pech dat een van hun kinderen schrijver is.’
Ook in het boek tonen ze geen greintje empathie, ze bekennen nooit schuld, zelfreflectie kennen ze niet. Ik geloof dat ik dat het pijnlijkst vond van alles.
‘Dat is inderdaad een van de wezenlijkste dingen waarmee ik heb geworsteld. Dat ik niet gehoord en gezien werd, terwijl je dat, zeker als kind, altijd blijft hopen. Die hoop is er nog steeds. Als mijn ouders iets liefs zeiden of deden, was het meestal om iets voor elkaar te krijgen.’
Je wisselt de hoofdstukken af met cursiefjes over een warm en hecht gezin. Zijn die ook waar gebeurd of zijn ze fantasie?
‘Mijn ouders hebben hun eigen issues en groeiden allebei zelf ook op in een onveilig en gewelddadig gezin. De eerste jaren na onze geboortes hebben ze echt van ons gehouden, denk ik, zoals je van een kind zou moeten houden. Dat wil ik mijn ouders niet ontzeggen. Maar vanaf het moment dat ik me dingen kan herinneren zijn de momenten van veiligheid en warmte op een hand te tellen. Dat zijn de momenten die ik heb verwerkt als cursiefjes. Als een soort contrapunt tegen alle ellende. Maar het zijn ook confrontaties met wat ik heb gemist. Hoe mijn leven is verlopen, is volledig toevallig. Ik had net zo goed leuke ouders kunnen hebben. Op elke verjaardag, met Kerstmis en andere feestelijke momenten word ik geconfronteerd met wat ik heb gemist.’
Het verbaast me dat je gezien jouw gewelddadige jeugd met een autoritaire vader en excessief machtsmisbruik hebt gekozen voor het studentencorps, waarover verhalen over vernedering blijven rondzingen.
‘Mijn zus was bang dat ik als student de hele dag op mijn kamer R.E.M. en Nirvana zou gaan zitten luisteren en heeft me ervan overtuigd dat ik me moest aansluiten bij het corps. Gelukkig kwam ik op een goede plek terecht, waar mensen elkaar de ruimte gaven en elkaar stimuleerden om een studie goed af te ronden. Ik woonde in een studentenhuis waar de Volkskrant, NRC en Het Parool werden gelezen. Dat kende ik niet: bij mij thuis hadden we De Telegraaf en de Troskompas. Mijn huisgenoten studeerden sociologie, kunstgeschiedenis, psychologie en waren ambitieus. Voor mijn ontgroening moest ik Baudelaire uit mijn hoofd leren en voordragen. Nu vind ik dat verschrikkelijk pretentieus en grappig, maar ik kwam wél in aanraking met Baudelaire. Het is ook de plek waar ik voor het eerst Berlin Alexanderplatz heb gelezen. Ik sluit mijn ogen niet voor de kwalijke kanten van het corps, maar het heeft mij ook op veel manieren gestimuleerd. Ik werd er ook hooghartig van, en dat gun ik studenten ook.’
In je studententijd vocht je weleens. In Wat je van bloed weet beschrijf je hoe woede in de hoofdpersoon op kan borrelen. Hoe beangstigend is dat?
‘Dat is heel confronterend. Elke keer dat ik mijn ouders zag, voelde ik dat mijn bloed ging koken. Ik kan nog steeds enorm boos worden, maar ik geef er geen fysieke uiting meer aan. Ik probeer nu mijn woede in te zetten voor iets moois, iets goeds. Schrijven heeft mij gered van exploderen. Het vuur kan nog oplaaien als ik John de Mol, zo’n dominante witte man, zijn valse verhaal zie oplepelen. Vanuit datzelfde vuur heb ik dit boek geschreven. De woede zit hopelijk in elke bladzijde.’
Wat je van bloed weet | Philip Huff
Interview
Philip Huff: ‘Het is een onweerlegbaar feit dat mijn ouders gewelddadig waren’
Philip Huff schrijver
Hij groeide op in een huis waar „de borden door de keuken vlogen” en de ouders elkaar „tot bloedens toe” sloegen. In zijn nieuwe boek beschrijft Philip Huff zijn traumatische jeugd.
Philip Huff (37) schreef een boek over zijn gewelddadige jeugd in Het Gooi, Wat je van bloed weet. Sinds zijn negentiende heeft hij een hartritmestoornis en hij vermoedt dat er een verband is. Dit gesprek, afgelopen maandag, is bij zijn uitgever op de Herengracht in Amsterdam.
Hoe is het nu met je hart?
„Medium tot slecht. Ik moet weer geopereerd worden, maar er was lange tijd geen plaats op de IC. Dus lig ik elke nacht van drie tot vijf wakker door de medicatie die ik krijg. Een van de bijwerkingen is dat je er slecht van slaapt. Dit gezegd zijnde: ik heb allerlei voorrechten die het leefbaar voor me houden. Ik hoef niet vroeg op, want ik werk voor mezelf, ik heb geen kinderen en op het moment ook geen relatie. Ik gebruik die uren om te lezen. En ik kan het van me afschrijven.”
Zoals laatst in een opinieverhaal in NRC.
„Ik maakte me boos over de ongevaccineerden, door wie de planbare zorg voor andere patiënten moet worden uitgesteld. Ze verneuken hun naasten.”
Kan die hartritmestoornis ook aangeboren zijn?
„Ik heb drie aders op een plaats waar de meeste mensen er twee hebben, en ja, dat is aangeboren. Mijn vader heeft dezelfde klachten, maar ik weet niet of hij ook die drie aders heeft. De ritmestoornis die erdoor wordt veroorzaakt, openbaarde zich bij mij op mijn negentiende, wat erg jong is. In mijn boek breng ik dat in verband met gebeurtenissen in mijn jeugd, en ik zou dat nooit hebben gedaan als ik er niet van overtuigd was dat dat verband er is. Alle drie de kinderen van mijn ouders – mijn zus, mijn broer en ik – hebben verschijnselen die te maken kunnen hebben met trauma en langdurige stress.”
Je bedoelt dat je zus en je broer ook gezondheidsklachten hebben?
„Vrij heftige, ja. Op zoek naar verklaringen kwam ik een groot onderzoek tegen van de Mayo Clinic in Amerika, zeer vooraanstaand, en dat liet zien hoe overweldigend sterk de correlatie is tussen negatieve ervaringen in de jeugd en gezondheidsklachten op latere leeftijd. Wat ook wel weer vanzelfsprekend is. Het zou raar zijn als langdurige stress en trauma géén invloed zouden hebben. Het is net als met klimaatverandering. Je hoeft er niet in te geloven, maar de bewijzen stapelen zich op.”
Je zocht bewijzen om je ouders de schuld te kunnen geven?
„Schuld is niet het goede woord. Het gaat om verantwoordelijkheid. Je hebt als ouders de verantwoordelijkheid om te voorkomen dat je kinderen door jouw toedoen beschadigd raken. Of om daar in elk geval je best voor te doen. De eerste hoofdstukken maken hopelijk duidelijk wat we met hen hebben meegemaakt.”
Dat is allemaal autobiografisch?
„Heel erg autobiografisch, maar het gaat wel over herinneringen, en als je bedenkt hoe we ons dingen herinneren, dan weet je dat ze een vorm van fictie zijn. Citaat van Nick Cave. Daarom alleen al noem ik het boek een roman. Tegelijkertijd is het een onweerlegbaar feit dat mijn ouders een gewelddadig huwelijk hadden. Er zijn meer mensen die daar herinneringen aan hebben.”
Dat maakt jouw herinneringen geloofwaardiger?
„Soms kom je er gewoon niet uit, dat zegt ook iets over hoe vreemd mijn jeugd was. Mijn moeder had op zeker moment een brace om haar nek en ik dacht dat dat was omdat ze in een ruzie met mijn vader van de trap was gevallen. Of geduwd. Tijdens het schrijven van dit boek had ik het erover met mijn broertje en hij zei dat we op school moesten vertellen dat ze vanachter was aangereden. Dat herinnerde ik me ook en toen wist ik het niet meer. Was het een ongeluk geweest of niet? Welke van de twee versies was verzonnen?”
Je laat de vader zeggen dat de zoon sowieso alles verkeerd ziet.
„Het is een van de dingen waar ik telkens tegenaan loop en telkens weer over schrijf, ook in eerdere boeken: de ouder die niet ontvankelijk is voor het verhaal van het kind. Het sluit aan bij wat ik zei over die nekbrace. Het verhaal van de ouders is dominant en je mag op school niet zeggen hoe ruk het thuis is, want dan zouden je ouders zich kunnen schamen. Daarom grijpt ook niemand in, al was in het dorp algemeen bekend hoe het er bij ons thuis aan toeging. Je hebt dus de gebeurtenis zelf – je moeder is van de trap gevallen of geduwd, want zo was het – en je hebt de gevolgen in de vorm van fysieke problemen. En dan heb je ook nog de ontkenning. Je mag jouw verhaal niet vertellen.”
En nu doe je het toch. Waarom?
„Hoe zeg ik het zo dat het niet klinkt als een Postbus 51-spotje?” Hij is even stil. „Ik heb het boek geschreven om de jongen waar het boek mee begint een stem te geven. Ik weet nog, op school, het klassengesprek op maandagochtend. Wat heb jij meegemaakt, Philip? O, niks. Dan hadden we weer een weekend gehad waarin de borden door de keuken vlogen en mijn ouders elkaar tot bloedens toe geslagen hadden. Dus jij hebt het hele weekend op een stoel gezeten? Ik geloof niet dat een boek de wereld kan veranderen, maar ik hoop dat wie het boek leest dát kind ziet. Het kind dat in het verhaal van de ouders gemanipuleerd wordt. Je hoopt dat de jonge man uit het middendeel van het boek…”
Die boos en agressief is en al behoorlijk op zijn vader begint te lijken.
„Ja, en je hoopt dat die ook…” Hij onderbreekt zichzelf en zegt: „Ik had een heel lieve vriendin in die tijd en de eerste keer dat ik bij haar thuis kwam kreeg ik een rondleiding van haar moeder. Het was een lief en warm huis, en een lieve moeder, en na afloop zei ik: dan is dit zeker het moment dat ik u een compliment geef? Ik was cynisch, afstandelijk, gepantserd. En toen zei die moeder, die in Amerika was opgegroeid: ‘battered child syndrome’.”
Dat voelde als erkenning?
„Je voelt je gelabeld, kwetsbaar, en het laatste wat je wilt is medelijden. Maar je voelt je ook gezien, ja.”
In het derde deel van je boek, als de jongen een man is geworden, krijgen we wat meer over je ouders zelf te horen. Maar niet waarom ze zo deden.
„Nu komt het ingewikkelde.”
Want ze leven nog.
„Ja.”
En je wilt ze beschermen?
„O, nee.”
Huff is niet je echte naam.
„Ik debuteerde in De Gids, in 2008, en toen werd ik gebeld door de redactiesecretaresse: je hebt een dubbele achternaam, nogal herkenbaar, wil je die er wel bij hebben? In mijn Amsterdamse studentenhuis, van het dispuut BEETS, werd ik altijd Huff genoemd, en dat is het toen geworden. Dat verhaal in De Gids was trouwens een vroege versie van het eerste hoofdstuk. Ik ben bijna veertien jaar met het boek bezig geweest.”
Waarom zoek je niet naar verklaringen voor het gedrag van je ouders.
„Dat is dus het ingewikkelde. Ik had ervoor kunnen kiezen om een Jonathan Franzen-achtig boek van zevenhonderd pagina’s te schrijven waarin ik dat wel was gaan doen. Waren hun ouders ook gewelddadig? Hun grootouders? Maar mijn vertrekpunt was mijn eigen oorsprong, mijn emotionele waarheid, niet die van hen. Een verhaal over het leven zoals ík het ken. Ik weet dat mijn moeder een vrij ingewikkelde jeugd heeft gehad…”
In het arme deel van Wassenaar.
„… en dat mijn moeders moeder geen prettige vrouw was. In het derde deel gebruik ik een nooit verstuurde brief van mijn broertje aan mijn vader voor een schets van de omstandigheden waarin die vader is opgegroeid. Zoon van een diplomaat. Gouvernantes, internaten. Ik heb geen blinde vlek voor wat dat met je kan doen, maar het is niet waar het boek over gaat. En al zou ik mijn ouders begrijpen, dan nog zou ik hun gedrag niet goedkeuren.”
Het klopt dat je vader ook bij Buitenlandse Zaken werkte en later ondernemer werd?
„Ja. Dat ondernemen werd denk ik niet wat hij ervan verwacht had en toen ging hij het rationaliseren: hij had zijn carrière voor ons opgegeven. Ik wil best geloven dat het voor zijn gevoel zo was, maar dat hele woord ‘opgeven’ is al lastig. Ik heb er niet om gevraagd. Ik heb er ook niet om gevraagd om geboren te worden.”
Mag je het je ouders aandoen om zo over te schrijven?
„Ik weet niet of die vraag zo relevant is. Waarom altijd maar rekening houden met de ouders? Om hun trots niet aan te tasten? Manon Uphoff, die in Vallen is als vliegen over haar traumatiserende jeugd schreef, zegt: er zijn zoveel van dit soort scherven in de wereld die samen een spiegel vormen, het wordt tijd dat mensen erin kijken. Mijn ouders hebben de pech dat ik een spiegel kan maken.”
Wat zien ze als ze erin kijken?
„Toen mijn vader hoorde dat dit boek uitkwam, was zijn eerste reactie dat ik waarschijnlijk weer mijn eigen nest ging bevuilen. Later zei hij: maar goed, je bent een schrijver, jij kan schrijven wat je wil en ik hoef me er niet in te herkennen.”
Want het is toch niet waar.
„En ik zoek alleen maar aandacht, volgens hem. Hij noemde me laf en zelfzuchtig. Mijn moeder vond het teleurstellend dat ik op deze leeftijd hier nog mee bezig was. Het is een patroon. Ze kijken altijd naar de ander, nooit naar zichzelf.”
Zou je vader gelijk kunnen hebben?
„Bij Nietzsche heet dat perspectivisme. De werkelijkheid als zodanig is niet kenbaar omdat alles vanuit een bepaald perspectief wordt bekeken. Maar als je met tien idioten aan tafel zit, is de kans groot dat jij de idioot bent.” Hij is weer even stil. „Zijn parameter voor een goeie opvoeding is dat je kunt skiën en tennissen. Dat je ‘vruchten’ zegt in plaats van ‘fruit’ en met ‘mes en vork’ eet, niet met ‘bestek’.”
Wat heeft voorkomen dat je net zo’n man bent geworden als hij?
„De tijd waarin ik ben opgegroeid, de sociale omgeving, de gesprekken met vrienden. En ik ben lang in therapie geweest. Verbaal kan ik soms nog wel heel boos worden, maar slaan doe ik niet.”
Op de sociëteit deed je mee aan vechtpartijen.
„Jongens onder elkaar. Iemand vliegt je beste vriend aan, weet je wel. Ik keur het niet goed, het blijft geweld, maar het is sociaal geaccepteerd. Het is zooien.”
Je durft geen kinderen te krijgen.
„Dat heb ik zeker weleens geschreven, ja, tien jaar geleden, voordat ik in therapie ging. Ik heb nu neefjes en nichtjes en als ik die op schoot heb – vroeger voelde ik dan een druk op mijn borst en nu heb ik dat helemaal niet meer. Ik heb vijf jaar in New York gewoond en een van de redenen dat ik ben teruggekomen is dat ik mijn nichtjes en neefjes te weinig zag. Dus als ik een nieuwe relatie krijg, zou het zomaar kunnen gebeuren dat ik er wel voor opensta.”
Spreek je je ouders nog?
„Heel weinig. Ze zijn gescheiden, hè. Mijn vader mail ik weleens en mijn moeder bel ik. Ik kom nooit bij ze. Mijn zusje ziet mijn moeder wel, mijn vader niet. Mijn broertje, de liefste man van de wereld, heeft ook amper contact met ze. Waarom dat zo is, daarover bestaat onder ons drieën geen misverstand.”