Lalo (Rijsel, 27 januari 1823 – Parijs, 22 april 1892) was een Frans violist en componist. Hij behoort tot die componisten, die er naar streefden in de laatste dertig jaren van de 19e eeuw de Franse muziek te vernieuwen. Hij componeerde vooral instrumentale muziek. Omdat deze muziek meestal na 1870 werd uitgevoerd, bleef Lalo voor het grote publiek voor een lange tijd onbekend.
Levensloop
Jeugd en opleiding
Lalo, een telg uit een officiersgezin dat in de 16e eeuw van Spanje naar Frankrijk geëmigreerd was, had al vroeg interesse voor muziek. Vanaf 1833 studeerde hij muziektheorie en viool bij professor Müller, cello bij Peter Baumann aan het Conservatoire National de Région de Lille in Rijsel. In 1839 verhuisde hij naar Parijs en studeerde viool bij Pierre de Sales Baillot en later bij François-Antoine Habeneck. Verder studeerde hij privé compositie bij de pianist en muziekleraar Julius Schulhoff, maar hij beschouwde zichzelf later als compositorische autodidact. Door Schulhoff kwam hij ook in contact met Joseph-Eugène Crèvecoeur (1819-1891), bij wie hij eveneens enige tijd compositie studeerde, alhoewel Crèvecoeur slechts vier jaar ouder was. Zijn levensonderhoud verdiende Lalo als violist – in 1849-1850 speelde hij mee in een orkest – en muziekleraar.
Violist en componist
Zijn eerste bekende composities zijn liederen met pianobegeleiding uit 1848, waarvan hij twee partituren heeft voorgelegd aan Hector Berlioz. Hij raakte bevriend met de violist Jules Armingaud en diens vertrouweling, de componist en vioolvirtuoos Pablo de Sarasate. In 1855 richtte hij met zijn nieuwe vriend een strijkkwartet, het “Quatuor Armingaud”, op, waarin hij aanvankelijk altviool en later tweede viool speelde. Hij leefde toen nog met zijn eerste vrouw in Puteaux in een financieel slechte situatie. Omdat toen in Frankrijk instrumentale muziek – met uitzondering van enige werken van Joseph Haydn, Wolfgang Amadeus Mozart en Ludwig van Beethoven – niet populair was, had hij met zijn kamermuzikale werken geen groot succes. Hij ontving meermalen de steun van Charles Gounod, die zijn muziek heeft gewaardeerd. In 1859 richtte hij een eigen strijkkwartet op. In 1865 huwde hij met zijn tweede vrouw, de altzangeres Julie Bernier de Maligny. Ze vertrokken naar Parijs, wat betere sociale kringen voor hem opende.
De doorbraak als componist
Zowel in de muziekkamer thuis als in andere privésalons in de Franse hoofdstad gaf hij concerten op vrijdagavond. Aan het begin van de jaren 1870 stelden zich ook eerste successen in. Na de verloren Frans-Duitse Oorlog van 1870-1871 werd de Société Nationale de Musique opgericht, die zich voor de vernieuwing van de Franse muziek inzette. Dit gezelschap poogde te concurreren met de als dominant opgevatte Duitse traditie van de symfonische en kamermuziek te concurreren en steunde daarom vooral de uitvoering van eigentijdse Franse instrumentale muziek. Binnen de door dit gezelschap georganiseerde concertreeksen werden ook werken van Lalo geprogrammeerd. De vooraanstaande dirigenten Charles Lamoureux en Étienne Jules Pasdeloup zetten zich in voor de composities van Lalo en de vioolvirtuoos Pablo de Sarasate speelde in 1874 en 1875 zijn vioolconcerten opus 20 en 21. Het waren grote successen en het tweede vioolconcert, getiteld Symphonie Espagnole op. 21, werd zijn bekendste instrumentale werk.
Door deze successen aangemoedigd nam hij ook als operacomponist een nieuwe aanloop. De in 1878 begonnen opera Le Roi d’Ys, gebaseerd op de Bretonse legende over de verzonken stad Ker-Ys, sloot hij af in 1887. Het werk beleefde eerst concertante deeluitvoeringen en werd door de directies van de theaters afgekeurd. Maar de première in 1888 aan de Opéra-Comique in Parijs betekende voor Lalo de uiteindelijke doorbraak als componist. Lalo heeft daarnaast nog een aantal opera’s gecom https://nl.wikipedia.org/wiki/%C3%89douard_Lalo
————————–
Lalo was born in Lille, in the northernmost part of France. He attended that city’s conservatoire in his youth. Beginning at age 16, he studied at the Paris Conservatoire under François Antoine Habeneck. Habeneck conducted student concerts at the Conservatoire from 1806 and became the founding conductor of the Orchestre de la Société des Concerts du Conservatoire in 1828.
For several years, Lalo worked as a string player and teacher in Paris. In 1848, he joined with friends to found the Armingaud Quartet, in which he played the viola and later, second violin. His earliest surviving compositions are songs and chamber works (two early symphonies were destroyed).
In 1865, Lalo married Julie Besnier de Maligny, a contralto from Brittany. She encouraged Lalo’s early interest in opera and led him to compose works for the stage, most notably the opera Le Roi d’Ys. These works were never really popular, despite their originality, and incurred criticism for being too progressive and Wagnerian. This led Lalo to dedicate most of his career to the composition of chamber music, which was gradually coming into vogue in France, as well as works for orchestra.
Lalo’s distinctive style has earned him a degree of popularity. The Symphonie espagnole for violin and orchestra still enjoys a prominent place in the repertoire of violinists, while the Cello Concerto in D minor is occasionally revived. His Symphony in G minor was a favourite of Sir Thomas Beecham and has occasionally been championed by later conductors. His music is notable for its strong melodies and colourful orchestration, with a Germanic solidity that distinguishes him from other French composers of his era. Such works as the Scherzo in D minor, one of his most colourful pieces, embody his distinctive style and strong expressive bent.Poster for Le Roi d’Ys
Le Roi d’Ys, an opera based on the Breton legend of Ys, is Lalo’s most complex and ambitious creation. (This same legend inspired Claude Debussy‘s La cathédrale engloutie.) Lalo became a member of the Legion of Honour in 1873. Le Roi d’Ys was not initially considered performable and was not staged until 1888, when Lalo was 65 years old. He died in Paris in 1892, leaving several unfinished works, including his opera La Jacquerie, completed by Arthur Coquard. He was interred at the Père Lachaise Cemetery.
Lalo’s son Pierre (6 September 1866 – 9 June 1943) was a music critic who wrote for Le Temps and other French periodicals from 1898 until his death. https://en.wikipedia.org/wiki/%C3%89douard_Lalo
—————————-
Lalo, Sohn einer im 16. Jahrhundert aus Spanien nach Frankreich eingewanderten Offiziersfamilie, zeigte schon früh Interesse an der Musik, so dass er 1833 in das Konservatorium seiner Heimatstadt eintrat, um dort Violin-, Violoncello- und Kompositionsunterricht zu erhalten. 1839 zog er nach Paris, wo er bis 1847 am Konservatorium bei François-Antoine Habeneck Violine studierte. Außerdem nahm er Privatstunden in Komposition, bezeichnete sich allerdings später als kompositorischen Autodidakten. Auf materielle Unterstützung seiner Familie musste er verzichten, da diese für ihn die Offizierslaufbahn vorgesehen hatte.
In den folgenden Jahren verdiente sich Lalo seinen Lebensunterhalt in erster Linie durch Unterricht; außerdem wirkte er zeitweise (1849/1850) als Orchestermusiker. Besonders aktiv war er im Pariser Kammermusikleben (vor allem als Bratschist im Armigaud-Quartett). 1865 heiratete er in zweiter Ehe die Altistin Julie Bernier de Maligny, was ihm weitere gesellschaftliche Kreise eröffnete. Etwa ab 1870 hatte Lalo als Komponist größeren Erfolg. Heraus ragen sein zweites Violinkonzert, das er Symphonie espagnole nannte, und das 1877 komponierte Cellokonzert, das zu den bekanntesten und meistgespielten seiner Art zählt. Lalo trat in die Société nationale de musique ein und knüpfte Kontakte zu bedeutenden Musikern wie Pablo de Sarasate. In den folgenden Jahren mehrte sich seine Anerkennung zunehmend, er wurde auch international stärker beachtet. Sein letzter und zugleich größter Erfolg war die Uraufführung seiner Oper Le roi d’Ys im Jahre 1888. Trotzdem wurde seine große Bedeutung teilweise erst Jahre nach seinem Tod deutlich.
Lalo selbst sah seine musikalischen Wurzeln vorwiegend im deutschsprachigen Raum, vor allem bei Ludwig van Beethoven, Franz Schubert und Robert Schumann. Besonders in seinem traditionellen Formempfinden tritt diese Orientierung deutlich zutage. Doch lassen sich auch andere Einflüsse in seinem Schaffen feststellen. Etwa ab 1870 setzte er sich vermehrt mit der Volksmusik verschiedener Länder (Frankreich, Spanien, Skandinavien, Russland) auseinander, was seine Tonsprache besonders in harmonischer Hinsicht prägen sollte, einerseits durch die Verwendung von Kirchentonarten, andererseits durch die Aufnahme von vergleichsweise kühnen Wendungen. Allerdings dominiert das folkloristische Element nicht, sondern wird maßvoll eingesetzt. Weitere Charakteristika von Lalos Musiksprache sind die packende Dramatik vieler Werke, eine erstaunlich differenzierte Rhythmik, die häufig triolisch aufgebaut ist, sowie ein bemerkenswert vielschichtiges Gespür für unterschiedliche Klangfarben.
Lalos Musik stieß zu seinen Lebzeiten auf viel Unverständnis. In seiner Heimat wurde er als vermeintlicher Wagnerianer gemieden. Er wurde jedoch zu einem wichtigen Wegbereiter des Impressionismus und wurde etwa von Claude Debussy aufgrund der Farbigkeit seiner Werke und seiner progressiven Harmonik sehr geschätzt. https://de.wikipedia.org/wiki/%C3%89douard_Lalo
————————–
Édouard Lalo entra en 1833 au conservatoire de Lille où il apprit le violon et peut-être le violoncelle, sous la direction des professeurs Müller et Baumann puis, en 1839, partit pour Paris afin de continuer ses études musicales, contre la volonté de son père. Il y eut comme professeur de violon Pierre Baillot, puis François-Antoine Habeneck. En 1843, le pianiste Julius Schulhoff l’initia à la composition. Il se perfectionna au contact de Joseph-Eugène Crèvecœur (deuxième grand prix de Rome). Ses premières compositions connues, des chants accompagnés au piano, datent de 1848, année durant laquelle il soumit deux de ses partitions à Hector Berlioz. Il se lia d’amitié avec le violoniste Jules Armingaud (1820-1900) — son seul confident — et avec le violoniste et compositeur Pablo de Sarasate. Au nombre de ses amis on compte aussi les peintres Maurice Courant et Auguste Delacroix4. Lalo n’entra jamais au Conservatoire de Paris, ni comme élève, ni comme professeur. Il y participa seulement à deux jurys de concours en 1876. Bien qu’admirant l’orchestre wagnérien, Lalo s’astreignit à suivre sa propre personnalité. Il bénéficia à plusieurs reprises de l’appui de Charles Gounod qui appréciait ses musiques. Il fut l’alto, puis le second violon du Quatuor Armengaud à partir de la fondation de celui-ci en 1856. Édouard Lalo vécut pauvrement, notamment à Puteaux avec sa première épouse, jusqu’en 1865. Veuf en 1864, il épousa la mezzo-soprano Julie-Marie-Victoire Bernier de Maligny (1816-1911) et vécut plus confortablement à Paris. Il faisait salon de musique chez lui chaque vendredi soir et fréquentait les autres salons musicaux privés de la capitale. Lalo était d’un caractère réservé et répugnait à parler de lui. Beaucoup des correspondances qu’il a écrites et reçues ont été détruites. Il composait avec ardeur des mélodies et des symphonies instrumentales qui furent plus appréciées à l’étranger qu’en France.Édouard Lalo photographié par Léon Joliot.
Hormis deux symphonies — détruites, semble-t-il, par le compositeur —, ses premières compositions furent destinées à un petit effectif vocal ou instrumental, avec notamment six Romances populaires (1849), puis six Mélodies, sur des poèmes de Victor Hugo (1856), deux Trios avec piano (vers 1850 et 1852) et différentes pièces pour violon et piano.
En 1856, il participa, d’abord comme altiste, à la création du Quatuor Armengaud, dont l’ambition était de promouvoir les œuvres des maîtres allemands. Quatre ans plus tard, il composa son propre Quatuor à cordes. En 1866, il termina Fiesque, son premier opéra, qui ne fut jamais porté à la scène (avant 2006), mais alimenta d’autres œuvres, comme le Divertissement pour orchestre (1872) ou la Symphonie en sol mineur (1886).
Les années 1870 furent particulièrement fécondes : outre le Concerto pour violon (1873) et le Concerto pour violoncelle (1877), Lalo écrivit ses deux plus célèbres opus, la Symphonie espagnole (1874) et l’opéra Le Roi d’Ys (1875-1881). Il acquit sa notoriété grâce à la Symphonie espagnole, qui est en fait un concerto pour violon en cinq mouvements, composition flamboyante créée pour le violoniste virtuose Sarasate et toujours très populaire. Son Concerto pour violoncelle, bien que moins apprécié, est une œuvre très intéressante. Quant au Roi d’Ys, il ne fut créé que tardivement, mais triomphalement, en 1888. Un an après ce succès, Édouard Lalo fut promu officier de la Légion d’honneur le 1er janvier 1889.
Le 28 mars 1891, il donne à l’Hippodrome au pont de l’Alma Néron, pantomime en trois actes avec chœurs, texte de Paul Milliet5.
Parmi ses compositions d’envergure, le ballet Namouna (1882) fut commandé par l’Opéra de Paris et chorégraphié par Lucien Petipa. Cette musique reçut un accueil mitigé, entre huées du public et enthousiasme de confrères tels que Claude Debussy, Gabriel Fauré ou Emmanuel Chabrier. Il s’est maintenu au répertoire sous forme de suites d’orchestre. À propos de Namouna6, Claude Debussy écrivit : « Parmi trop de stupides ballets, il y eut une manière de chef-d’œuvre : la Namouna d’Édouard Lalo. On ne sait quelle sourde férocité l’a enterrée si profondément que personne n’en parle plus… C’est triste pour la musique. »7
Édouard Lalo repose au cimetière parisien du Père-Lachaise (67e division).
Lalo, apprécié notamment pour la richesse de son orchestration, a contribué, à la fois comme interprète et comme compositeur, au renouveau de la musique de chambre en France. Il est d’ailleurs lauréat en 18788 du prix Chartier de l’Institut, qui vise à récompenser l’excellence d’une production musicale dans ce genre. Si son Quatuor à cordes révèle une certaine influence de Beethoven, il est aussi empreint d’une vigueur rythmique novatrice et toute personnelle9. Quant à son Trio en la mineur avec piano op. 26, Florent Schmitt le qualifie d’ « œuvre splendide et originale, qui (avec le Quatuor n° 1 de Fauré, à peu près contemporain) marque l’entrée officielle de la musique moderne française dans le plus pur et le plus noble de ses domaines. »10
Contemporaine de Carmen de Bizet, sa Symphonie espagnole pour violon et orchestre est une des premières œuvres orchestrales françaises à faire appel au folklore espagnol et à ses rythmes de danses. Cet intérêt pour les folklores se retrouve dans la Fantaisie norvégienne (1878), dans la Rhapsodie norvégienne (1879), dans le Concerto russe (1879), mais aussi dans la « légende bretonne » du Roi d’Ys, dont Lalo renonce volontairement à faire un « drame lyrique » wagnérien11. Privilégiant les formes brèves, il y fait preuve d’une grande invention mélodique et rythmique, soutenue par une riche écriture harmonique.
Edouard Lalo a fortement inspiré le compositeur de musiques de films Maurice Jarre dont le thème du film Lawrence d’Arabie présente une forte parenté avec le Concerto pour piano https://fr.wikipedia.org/wiki/%C3%89douard_Lalo
Edouard Lalo Symphonie espagnole op.23 I. Allegro non troppo 0:00 II. Scherzo. Allegro molto 7:37 III. Intermezzo. Allegro non troppo 11:49 IV. Andante 17:43 V. Rondo. Allegro 24:23 David Oistrakh USSR State Symphony Orchestra Kirill Kondrashin Studio recording, Moscow, 23.I.1948
Concerto russe for Violin and Orchestra in G minor, Op. 29 I. Prelude: Andante – Allegro 0:00 II. Chants russes: Lento 13:44 III. Intermezzo: Allegro non troppo 18:10 IV. Chants russes – Introduction: Andante – Vivace 22:30 Elina Buksha, violin Liège Royal Philharmonic Orchestra Jean-Jacques Kontorow, conductor
Édouard Lalo Cello Concerto in D minor 00:23 I. Prélude: Lento – Allegro maestoso 13:31 II. Intermezzo: Andantino con moto – Allegro presto 20:23 III. Andante – Allegro vivace Encore 29:25 Jordi Cervelló: Homenatge Fermín VILLANUEVA, violoncello; Gabriel BEBEȘELEA, conductor; ROMANIAN RADIO NATIONAL ORCHESTRA. EuroRadio Youth Concert held at the “Mihail Jora” Concert Hall Sala Radio on March 25, 2016 in Bucharest, Romania. Live recording. © 2016 Orchestrele si Corurile Radio and Fermín Villanueva.